de Volkskrant van 2 maart 1991, Kunst, recensie
Gulle klank makkelijker te corrigeren dan een schrale
Mooie akoestiek in nieuw K & W
UTRECHT - Het interieur van het K & W-gebouw in Utrecht is een lust voor het oog. De akoestiek in
de driehonderd zitplaatsen tellende concertzaal, gekneed door adviesbureau Peutz & Associés,
is bevredigend, maar niet geheel zonder haken en ogen. Niettemin is Utrecht een muziekpodum rijker dat
zich zeker kan meten met de nogal armetierige Kleine Zaal van het Muziekcentrum. Voor kamermuziek lijkt
de zaal heel geschikt, terwijl ook het Festival Oude Muziek er ongetwijfeld met graagte optredens in
zal onderbrengen.
De J.M. Fentener van Vlissingenzaal zat al vol toen Prins Claus donderdagavond in de belendende gang
de officiële opening verrichtte. Hij deed dat door een glazen vloerpartij te onthullen, die
uitzicht biedt op restanten van de Romaanse Mariakerk, waarop in 1844 het Gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen werd opgetrokken.
Het gebouw, dat sinds 1974 deel uitmaakt van het Utrechts Conservatorium, brandde op 12 maart 1988
geheel uit. Het was een ramp met heilzame gevolgen, want de al jaren noodzakelijke restauratie kon nu
niet langer uitgesteld worden. De overheid kwam eindelijk over de brug met dertien miljoen gulden.
Sponsors, met als belangrijkste het Fentener van Vlissingen Fonds, leverden het veertiende miljoen om
het gebouw, en speciaal de zaal, tot iets bijzonders te maken.
En dat is het geworden, mede dankzij het werk van kunstenaar Peter Struycken. Vooral in de nieuwe
concertzaal straalt Struyckens schijnbaar wanordelijke kleurenharmonie, opgebouwd uit vele vierkante
panelen, de bezoeker van alle wanden tegemoet.
Het openingsconcert, waarvoor behalve drie verschillende conservatorium-ensembles en zes vocale
solisten ook drie dirigenten (Viktor Liberman, Jurjen Hempel en Hans Vonk) kwamen opdraven, vormde een
veelzijdige toets voor de akoestische kwaliteiten van de nieuwe zaal. Die bleken bij het eerste
onderdeel, de Strijkersserenade van Elgar, verrassend beter dan men zou verwachten. De homogene,
vloeiende klank van een strijkorkest voegt zich uitstekend in de ruimte, en ondanks de kerk-achtige
atmosfeer van de zaal en het nagenoeg ontbreken van geluidsverstrooiende wandversieringen wordt het
geluid niet hol of soepig.
Bij de twee volgende onderdelen bleek echter dat de akoestici van Peutz, net als bij de Haagse Anton
Philipszaal, en de beide zalen in de Amsterdamse Beurs van Berlage, opnieuw de voorkeur hebben gegeven
aan een overdadige, hier en daar wat dichtlopende klank. Waarschijnlijk uit voorzichtigheid, want een
gulle akoestiek is makkelijker te corrigeren dan een schrale.
Toch lijkt het er op dat betrekkelijk grote, gedifferentieerde bezettingen, zoals die van Poulencs
La Bal Masqué en Keuris' L'Infinito, zich in deze zaal niet optimaal kunnen
ontplooien. Dat manifesteerde zich vooral in de luide passages. Daar ontbrak het de vele spitse nootjes
in Poulencs blazerspartijen aan helderheid, en werden Keuris' feërieke stapelharmonieën wat
terneerdrukkend. De bijdragen van de vocalisten legden een bijkomend probleem bloot: de zaal is
tamelijk richtinggevoelig en het directe geluid mengt niet altijd goed met de nagalm.
Maar er zal wel wat aan te doen zijn, en aan de welsprekendheid van L'Infinito, het werk dat
Tristan Keuris voor deze gelegenheid componeerde, deden deze effecten geen afbreuk. Het is een werk
in drie delen, geschreven op teksten van Giacomo Leopardi. De hoofdrol is voor een vocaal kwintet,
begeleid door zeventien instrumenten, waaronder de door Keuris geliefde harp, houtblazers, en metalen
percussie-instrumenten. De beide buitendelen zijn lyrisch en bespiegelend, het middendeel (een
markttafereel) is gekscherend en dramatisch. Het druipt er aan alle kanten van af: Keuris heeft een
opera in petto. En hij heeft dat ook in zijn mars, dat blijkt wel uit deze voorstudie.
© Frits van der Waa 2006