de Volkskrant van 29 april 1991, Kunst, recensie
Grootse Leningrad-symfonie onder Gergiev
VARA-Matinee: Sjostakovitsj-programma, door het Radio Filharmonisch Orkest, leden van het Radio
Symfonie Orkest en Tamara Sinyavskaya, o.l.v. Valery Gergiev. Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 2 mei,
18.15 uur en 27 mei, 20.02 uur. TV: 4 mei, Ned. 1, 13.15 uur.
Met de uitvoering van de Sjostakovitsj' Zevende Symfonie heeft de VARA zaterdagmiddag een
begin gemaakt met een grootse eindsprint van haar toch al indrukwekkende dertigste Matinee-seizoen. De
komende twee maanden komen in de slotconcerten van de verschillende thema-series belangrijke stukken
van Boulez, Stockhausen, Messiaen, en, als opening van het Holland Festival, Prokofjefs opera Oorlog
en vrede tot klinken.
Dat het over twee seizoenen uitgesmeerde Sjostakovitsj-project de uitvoering van alle vijftien
symfonieën uitgerekend met de Zevende werd afgesloten is natuurlijk geen toeval. Dat het
concert juist op 4 mei op de televisie wordt uitgezonden misschien wel, maar toepasselijk is het
niettemin.
Want Sjostakovitsj' Zevende is zijn oorlogs-symfonie. Hij componeerde het werk in 1941 en
droeg het op aan zijn op dat moment door de Nazi's belegerde woonplaats Leningrad. Maar minstens zo
belangrijk is dat in dit stuk, misschien meer dan enig ander werk, de dubbelzinnige positie van
Sjostakovitsj en zijn muziek naar voren komt.
De dubbelzinnigheid van een man die probeerde te voldoen aan wat de Partij, het publiek als
zijn eigen persoon verlangden een onmogelijke opdracht. De dubbelzinnigheid van een componist,
die met dit "anti-fascistische" opus wereldberoemd werd, wiens werk daarna, tijdens de Koude Oorlog,
door Moskou als cultureel visitekaartje werd gebruikt, doch door de Westerse avant-garde veelal als
sociaal-realistische retoriek werd afgedaan, en die vervolgens, nog voor er sprake was van perestrojka,
maar tragisch genoeg pas na zijn dood in 1975, opeens weer "mocht" en binnen enkele jaren, met grote
voorsprong, de meest gespeelde componist van de twintigste eeuw bleek te zijn geworden.
De dubbelzinnigheid van deze even beladen (maar waarmee?) als bejubelde Zevende Symfonie, die
zowel monsterlijk als meesterlijk, maar met geen mogelijkheid abstract of waardevrij genoemd kan worden
alleen al door de dreigende "oorlogsmachinerie" die in het eerste deel onontkoombaar opmarcheert,
en weer haar eigen dubbelzinnigheid in zich bergt. Want is dit de totalitaire terreur van
Nazi-Duitsland, of daarentegen, zoals in Sjostakovitsj' posthuum uitgegeven en omstreden memoires te
lezen staat, juist die van Stalins Sovjet-regime?
De dubbelzinnigheid van een compositie, waarin, wanneer je probeert die toegevoegde waarde buiten
beschouwing te laten, een geweldig groot vakmanschap en momenten van pijnlijke schoonheid gepaard gaan
met een haast oeverloos muzikaal betoog, dat, haast vermorzeld onder zijn topzware openingsdeel van
bijna een half uur, nog eens drie delen, bij elkaar drie kwartier, nodig heeft om weer met zichzelf in
het reine te komen.
Het is zo veel en zo dubbelzinnig dat ik verre de voorkeur geef aan een andere, latere Sjostakovitsj:
die van de Zes gedichten van Maria Tsvetajeva, (opus 143a uit 1973-4), sobere, kamermuzikale
toonzettingen, die voor de pauze een niet geheel bibbervrije, maar welsprekende uitvoering genoten.
Ondubbelzinnig echter was de magistrale visie waaraan dirigent Valery Gergiev beide werken
onderwierp. Gergiev moet de afgelopen jaren het traject Leningrad-Nederland talloze malen hebben
afgelegd, om gastdirecties bij de VARA-Matinee en het Rotterdams Philharmonisch Orkest te vervullen, en
daar komen volgend seizoen nog optredens met het Concertgebouworkest bij. Zonder enige uiterlijke
poespas bewoog hij de musici van het Radio Filharmonisch Orkest tot het leveren van topprestaties, en
stuwde de verpletterende muziekstroom van de Zevende, nergens vertroebeld, hoe turbulent ook, nu
eens in smalle, dan weer in brede, maar voortdurend voortgaande en grandioos gemodelleerde banen.
© Frits van der Waa 2006