de Volkskrant van 10 mei 1991, Kunst, recensie
Onthullende en onvergetelijke uitvoering van Varèse
Varèse en Xenakis door het ASKO Ensemble, Slagwerkgroep Den Haag en Aki Takahashi o.l.v. Jonathan
Nott. Paradiso, Amsterdam.
Tranen had het gekost, zeven jaar geleden, om Octandre uit het hoofd te leren spelen. Dat was
bij het grote project waarmee het ASKO Ensemble de honderdste geboortedag van zijn lijfcomponist Edgard
Varèse herdacht. De musici van het ASKO zijn inmiddels een stap verder: ze spelen Octandre
niet alleen uit het hoofd, maar bovendien zonder dirigent. Het Paradiso-concert van dinsdag was opnieuw
een gebeurtenis die voor altijd in mijn geheugen geëtst zal staan, al kon het de herinnering aan
de concerten van 1984 niet uitwissen.
Het ASKO Ensemble wil uit de nu en toen gemaakte opnamen een Varèse-cd samenstellen. Dat zal
ongetwijfeld ondanks het ontbreken van zijn twee orkestwerken een blijvend en exemplarisch
monument worden voor Varèse, wiens vulkanisch vocabulaire vervat is in een oeuvre van amper tien,
merendeels korte stukken en eigenlijk nooit meer geëvenaard is. Het cd-project moet echter ook
enkele ongepubliceerde werken uit Varèses nalatenschap (zoals de Etude pour "Espace" uit
1947) omvatten. De liefhebber zal nog enige tijd geduld moeten oefenen.
Varèse's muziek is niet alleen lastig om te spelen, maar dikwijls ook moeilijk te bemannen.
Het meest krasse geval is wel Hyperprism, een stuk van nog geen vijf minuten, waar negen blazers
en veertien slagwerkers voor nodig zijn. Zelfs voor de combinatie van ASKO en Slagwerkgroep Den Haag is
dat geen standaardbezetting.
De vier bij dit concert gespeelde stukken Octandre, Hyperprism, Intégrales
en Ionisation zijn alle gecomponeerd binnen een tijdsbestek van tien jaar, tussen 1920 en
1930. Ze behelzen de essentie van Varèses idioom, incluis dat van zijn orkestmuziek en zijn
latere (gedeeltelijk elektronische) werk: de intens geconcentreerde vitaliteit van zijn ascetische,
niet aan muzikale zwaartekrachten gebonden lijnen en lijnenbundels; de tot zelfstandige sectie
gepromoveerde percussie-sectie, een dynamietlading waarbij een diversiteit aan ruis-timbres en dwarse
ritmische articulaties als smeulende lont fungeren; en de schijnbaar grillige overgangen, die bij nader
beluisteren zo perfect met elkaar in evenwicht zijn.
Het perspectief dat het ASKO, de Slagwerkgroep Den Haag en dirigent Jonathan Nott in die
tegelijkertijd fragiele en staalhard aanloeiende klankwereld aanbrachten was onthullend. Ze
demonstreerden hoe essentieel elke noot is, ook binnen de soms complexe stapelklanken. Hun
geperfectioneerde timing maakte duidelijk hoe de verschillende bouwstenen en ook de zo
contrasterende materialen van geslagen en geblazen klanken in en op elkaar passen. En ze maakten
hoorbaar hoe verschiltonen, opdoemend onder schrijnende dissonanten, je trommelvliezen kunnen blakeren.
Zulke fysieke akoestische gewaarwordingen zijn, net als de ruimtelijke verdeling van de klank, als
wezenlijke bestanddelen meegecomponeerd. Daarom is zelfs de meest volmaakte registratie waarschijnlijk
niet in staat de spanning en de onverbiddelijke kracht te vangen die deze muziek bij een levende
uitvoering uitstraalt.
Dat geldt ook voor de muziek van Iannis Xenakis, als belangrijkste muzikale nazaat en geestverwant
van Varèse met drie werken vertegenwoordigd op dit programma. Naast het werk van Varèse
lijkt dat van Xenakis ietwat gebukt te gaan onder wijdlopigheid en een overdosis noten. Toch is Xenakis
alles behalve een kleine jongen. Dat bleek vooral in zijn Eonta, waarin Aki Takahashi een
muziekmuur, gevormd door vijf koperblazers, besproeide met een stroom gloeiende pianovonken.
© Frits van der Waa 2006