de Volkskrant van 27 mei 1991, Kunst, recensie
Meesterwerk Louis Andriessen kan feller en sneller
Confrontaties, festival rond een jonge componistengeneratie. De Unie en Hal 4, Rotterdam.
Louis Andriessen heeft een strijkkwartet geschreven, en al is het, alleen al door de bezetting,
beduidend "gewoner" dan wat hij tot nog toe gecomponeerd heeft, een orthodox strijkkwartet is het
natuurlijk niet geworden.
Facing death beleefde zaterdagavond zijn Nederlandse première in Hal 4, gelegen in een
uithoek van Rotterdam-Oost, waarheen toch zo'n vierhonderd toehoorders hun weg hadden weten te vinden.
De trekpleister was, meer nog dan Andriessens stuk, het roemruchte Kronos Quartet uit San Francisco.
Net als Andriessen is Kronos is er op uit grenzen tussen stijlen en genres te doorbreken. Zelfs de
grenslijn tussen smaakvol en smakeloos bleef niet onaangetast in de loop van het optreden, dat door de
uitgekiende belichting en de elektrische versterking enigszins de allure kreeg van een popconcert, maar
waarbij desondanks de atmosfeer van een beschaafd avondje kamermuziek overheerste.
De wortels van Facing death liggen in de liefde voor jazz, die Andriessen als veertienjarige
opvatte. Het uitgangspunt van het stuk is het halsbrekende tempo van Charlie Parkers sax-improvisaties.
Het is achteraf alsof Parker zich afjakkerde omdat hij voorvoelde dat hij niet lang meer
te leven had. Vandaar de titel Facing death, waarmee de overigens nog altijd tierige Andriessen
tegelijkertijd verwijst naar het feit dat hijzelf inmiddels over de vijftig is.
Het stuk begint met fragmenten uit Parkers improvisaties, waarbij de vier strijkers merendeels
unisono spelen. Maar al gauw beginnen de lijnen zich te vertakken, en in de loop van twintig
minuten ontvouwt zich een dicht opeengepakt netwerk van motieven, waarin toch steeds het hoge tempo en
een duidelijke swing gehandhaafd blijven. De sporen van de minimal music, die tot nog toe in
Andriessens werk aanwijsbaar waren, zijn hier volledig uitgewist. Facing death lijkt zelfs heel
weinig gemeen te hebben met zijn eerdere stukken, ook al is een van de belangrijkste motieven ontleend
aan De Stijl, en ook al verschijnen er hier en daar karakteristieke Andriessen-vingerafdrukken,
vooral in de ritmische lay-out en de keuze van akkoorden. Maar met zijn chromatische klankwereld en
voortdurende thematische verwikkelingen is dit stuk veeleer een commentaar, een vervolg, op de Europese
traditie van Beethoven en Schönberg.
Facing death is vermoedelijk een meesterwerk, maar om dat te kunnen vaststellen is een enkele
keer horen niet genoeg. En waarschijnlijk kan Kronos het over een poosje nog feller en sneller spelen.
Of enig ander ensemble in staat zal zijn het werk naar behoren uit te voeren is twijfelachtig.
Het fabelachtige spel en de geraffineerde programma-samenstelling van Kronos konden niet verhullen
dat het niveau van de negen overige stukken zeer uiteen liep: tegenover een hoogtepunt als het
indringende Already it is dusk van de Pool Henryk Gorecki stond de lichte kater die het pure
effectbejag van de toegift (Spectre van de Canadees John Oswald) naliet.
Met het eenmalige optreden van Kronos vierde de Rotterdamse Zaal de Unie zijn eerste lustrum. In de
afgelopen vijf jaar heeft dit podium voor eigentijdse muziek zich ontwikkeld tot een evenknie van de
Amsterdamse IJsbreker. Dat beide zalen regelmatig genoodzaakt zijn hun concerten in andere,
omvangrijkere ruimtes onder te brengen is veelzeggend.
Het festival Confrontaties, dat zich van donderdag tot zondag afspeelde, en waar het
lustrumconcert als een soort extraatje aangehangen was, is kenmerkend voor de samenhangende
programmering van De Unie. Het doel is nieuwe ontwikkelingen te signaleren en ze tegelijkertijd in
een muzikaal, dan wel historisch perspectief te zetten.
Deze Confrontaties volgden het stramien van de eerste editie, nu anderhalf jaar geleden: een
presentatie van drie jonge componisten uit verschillende landen. Elk van de drie krijgt een "eigen"
concert. Daarin wordt hun werk, waaronder een in opdracht gecomponeerd stuk, met het werk van
voorgangers, voorbeelden en verwante geesten geconfronteerd, maar ook met werk van generatiegenoten uit
Nederland. Het resultaat: een reeks marathon-concerten, soms uitputtend, maar meestal verrassend door
de samenhang van de gemaakte combinaties. De musici van het Ives Ensemble en dirigent Ernst van Tiel
leverden een reuze-prestatie, door maar liefst twaalf stukken voor hun rekening te nemen en die
ook nog voorbeeldig uit te voeren.
De Canadees Rodney Sharman (33), de Australiër Gerard Brophy (38) en de Zwitser Michael Jarrell
(32) waren de hoofdpersonen van deze aflevering, die als geheel iets minder markant uitviel dan de vorige.
Dat heeft vooral te maken met de nogal innige, zij het kritische, verhouding met de traditie
die dit driemanschap erop nahoudt. Sharman, de meest eigenzinnige, zoekt naar een balans tussen intuïtie
en strengheid, Hij schrijft stugge muziek, schijnbaar statisch en simplistisch, die de invloed van zijn
leermeester Morton Feldman verraadt, maar die vooral in harmonisch opzicht doet denken aan het werk van
Olivier Messiaen. Zijn werk klinkt onverbiddelijk, en haast wereldvreemd, maar het zet tegelijkertijd
de oren op scherp. In zijn nieuwe werk, Echo and Narcissus voor piano en strijkkwartet, is de
ascese het sterkst, misschien iets te sterk om de aandacht een kwartier lang gespannen te houden.
Gerard Brophy is een intrigerende componist, alleen al doordat hij, hoewel afkomstig uit Australië,
zich volledig heeft ingebed in de Europese, en met name de Italiaanse trant van componeren. Zijn talent
is onmiskenbaar. Brophy's muziek is beweeglijk, ragfijn van kleur, en hoezeer hij de noten ook laat
wriemelen, elk ervan blijft waarneembaar en essentieel. Zijn voor Charles van Tassel en het Ives
Ensemble gecomponeerde Vorrei Baciarti is een expressief eigentijds solo-madrigaal, met een
fraai gearticuleerde meerstemmige instrumentale begeleiding, geheel volgens het boekje. Veel
verrassender echter was Flesh, een werk dat door de componist omschreven wordt als een "erotische
cantata buffa" en waarvan de première in 1987 uitgesteld moest worden omdat de zangers de
teksten te schunnig vonden. Nodeloos, want er was, nu althans, weinig van te verstaan, en uit de muziek
spreekt eerder een felle retoriek dan ware wellust. Opmerkelijk is de grote dramatische boog waarin
Brophy het geheel weet onder te brengen.
Van Michael Jarrell heb ik niet alles kunnen bijwonen. Van zijn Assonance VI, uitgevoerd door
het Zwitserse Ensemble Contrechamps, ging weinig bekoring uit: het stuk heeft veel overtollige noten,
maar weinig richting. Maar in zijn eerste twee Assonance-composities, soli voor respectievelijk
klarinet en basklarinet, weet hij, door eerst mondjesmaat te doseren en het lekkers voor het laatst te
bewaren, een grote spanning te bereiken. En dat is niet niks, want het schrijven van goede solostukken
is een kunst die maar weinig componisten werkelijk verstaan.
© Frits van der Waa 2006