Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 1 juni 1991, Kunst, recensie

Les Arts Florissants haalt Marin Marais uit schaduw

Alcione, opera van Marin Marais. Concertuitvoering door Les Arts Florissants, Agnès Mellon, Jérôme Corréas, Gerd Türk, Nicolas Cavalier e.a., o.l.v. William Christie. Concertgebouw, Amsterdam.

Wie een beetje thuis is in de Franse barokmuziek weet dat Marin Marais (1656-1728) boeiende muziek voor zijn eigen instrument, de viola da gamba, heeft gecomponeerd. Maar dat Marais ook enkele opera's op zijn naam heeft zal zelfs menig deskundige ontgaan zijn. De oppergod van de Franse hofmuziek, Jean-Baptiste Lully, heeft zijn vakbroeders zowel tijdens als na zijn leven in zijn schaduw doen verdwijnen. Ten onrechte, zo bleek tijdens de concert-uitvoering van Marais' Alcione, die William Christie en zijn ensemble Les Arts Florissants donderdag in het Concertgebouw gaven.

Christie zou, met zijn uiterlijk van gedistingeerde gentleman, zo uit een roman van Dickens weggelopen kunnen zijn. Maar hij is Amerikaan van huis uit, zij het al twintig jaar werkzaam in Europa. Met zijn in 1979 opgerichte Les Arts Florissants heeft hij in korte tijd een grote reputatie opgebouwd. Die dankt hij in de eerste plaats aan zijn loepzuivere, welsprekende interpretaties van een repertoire waarin de nadruk ligt op de Franse opera- en balletmuziek, maar evengoed aan zijn speurzin. Christie heeft een scherpe neus voor kwaliteit, of het nu gaat om de bekende grootheden als Lully, Purcell en Händel, of om vergeten meesters als Charpentier en, nu dus, Marais.

Alcione, gecomponeerd in 1706, is een typische Franse hof-opera volgens het recept van Lully, die toentertijd al bijna twintig jaar dood was. Het verhaal is, zoals dat hoorde, ontleend aan de Griekse mythologie. Even gebruikelijk zijn de talrijke divertissements, waarin muzen, matrozen en magiërs beurtelings balletten opvoeren.

Revolutionair is het stuk niet. Wat het bijzonder maakt is de muzikale fantasie die Marais er, in een soepele afwisseling van recitatieven, aria's en ensembles, in heeft gestopt. Al is de opzet van het stuk conventioneel en gestileerd en al is de dramatische uitwerking ervan eerder welsprekend dan aangrijpend, de muziek zelf vertoont geen spoor van plichtmatigheid. De vocale lijnen zijn lenig geplooid en expressief, de koorpassages rijkgeschakeerd, en het orkest vertoont zich in talloze gewaden, nu eens lieflijk, dan weer monter, en soms fel en furieus. De twee dramatische hoogtepunten, een door duivelse machten afgebroken huwelijksplechtigheid, en een uitbeelding van een storm op zee, worden eenvoudig maar heel effectief onderstreept door een donderplaat en tromgeroffel.

Maar Christie weet overal de juiste balans tussen theatrale expressie en goede smaak te bewaren. Het is immers hofmuziek. Ook de voortreffelijk bezette zangersploeg lijkt van dat stijlbesef doordrongen. Naast stersopraan Agnès Mellon ging de aandacht vooral naar Jérôme Corréas, met zijn warme, waardige bariton, en naar Gerd Türk, wiens heldere tenorgeluid tot in het hoogste register onopgeschroefd klinkt.

Maar eigenlijk waren alle musici even belangrijk voor het welslagen van deze uitvoering. Het is dan ook heel aardig van Marais dat hij, aan het slot van de opera, het orkest nog even uitgebreid in het zonnetje heeft gezet, in een gevarieerd instrumentaal rondeau, met een milde, glanzende klankweelde zoals die alleen maar bereikt kan worden op historische instrumenten.


© Frits van der Waa 2006