de Volkskrant van 2 september 1991, Kunst, recensie
Schrijnende noten en franje in Festival Oude Muziek
Holland Festival Oude Muziek Utrecht. Tot en met 12 september.
Het eerste beeld van het tiende Festival Oude Muziek Utrecht: een rij mensen langs de Jacobikerk,
anderhalve straat lang, die met een keurige bocht erin terugloopt naar de Oude Gracht. Het ziet er nu
al naar uit dat het festival (vorig jaar ruim 60 duizend bezoekers) een nieuw record gaat boeken. Niet
alleen was gedurende de eerste twee dagen nauwelijks een lege stoel te bespeuren, maar bovendien strekt
het festivalprogramma zich dit jaar uit over veertien in plaats van tien dagen.
Het marcheert weer in Utrecht. Drommen concertgangers begeven zich ijlings van het ene concert naar
het volgende, de schouders scheefgetrokken door de tas met de alweer zwaarder en dikker geworden
festivalgids. Vijf, zes thema's slingeren zich door het festivalprogramma: historische dans, viola
da gamba, Engelse muziek uit de vijftiende en zestiende eeuw, cantates van Bach, verhalen-op-muziek
en (in een aangehangen blokje van drie dagen) de dit jaar onontkoombare Mozart.
Maar er zit in dit jubeljaar ook veel tussen dat nergens wat mee te maken heeft. Gewoon omdat het
mooi is, zoals het openingsconcert met gewijde muziek uit de Franse Barok, smetteloos uitgevoerd door
William Christie en een kamergezelschap uit zijn ensemble Les Arts Florissants. Speurneus Christie,
ingeklemd tussen orgel, clavecimbel en NOS-cameralieden, zette onbekende meesters als Bouzignac en
Moulinié naast beroemdheden als François Couperin en Marc-Antoine Charpentier. De
confrontatie viel desondanks uit in het voordeel van de grote toondichters, en demonstreerde bovendien
het wonderlijke gegeven dat smart en muziek zich voortreffelijk met elkaar laten rijmen. Couperins
klaagzangen van Jeremia zijn van een prangende droefenis, die slechts wordt overtroffen door de
slotpassage van Charpentiers zetting van het verhaal over Petrus' loochening. Et flevit amare
("en hij weende bitter"): drie woorden, goed voor een duizelingwekkende moot muziek vol dwarsliggende
noten en schrijnende wanhoop.
Het repertoire van de diverse oude-muziek-ensembles speelt zich af tussen twee uitersten: aan de ene
kant is er de neiging om de bekende werken uit het "ijzeren" repertoire aan een grote schoonmaak te
onderwerpen en daarbij de traditionele orkesten steeds meer af te snoepen. Aan de andere kant
besteedt men niet minder liefde en zorg aan het afstoffen van (soms onbeduidende) muziekstukjes van
(soms terecht) vergeten notensmeden.
Dat liefde inderdaad blind maakt, leek geïllustreerd te worden door het optreden van Hespèrion
XX en de Italiaanse dansgroep Il Ballarino. "Historische dans" was het uitgangspunt, maar ook de
thema's "gamba" en "Engeland" kwamen om de hoek kijken.
Dansmuziek is in de eerste plaats functionele muziek. Het gaat om de dansers, en het is zelfs
prettig als de muziek de aandacht niet te veel afleidt. Het iets anders wanneer je zulke muziek gaat
opvoeren als "concertmuziek", en dat is wat Hespèrion XX vrijdag deed, tussen de stukken met
choreografie door. Stukjes van Brade, Schein en Scheidt, al dan niet bedoeld om op te dansen, en ietwat
benepen uitgespeeld onder leiding van Jordi Savall, bleven, met alle respect, huishoudelijk gereedschap
van soms zelfs wat dubieuze makelij.
Ook Les Festes Galantes, een voorstelling van La Péniche Opéra, wemelde van de
muzikale niemendalletjes en wufte hersenspinsels, die kennelijk typerend waren voor het Franse hofleven
van omstreeks 1700. Twee zangersparen en een danseres tortelden wat met elkaar, bakten pannekoekjes, en
voerden kleine toneelstukjes op. Grappig en frivool, maar omdat het muziekgenot niet overhield en deze
beschouwer toevallig aan de verkeerde kant van het kamerscherm zat waarvoor een groot deel van de
handeling zich voltrok heeft hij niet op de afloop gewacht.
Zeker zo spitsvondig was de oplossing die een vocaal gezelschap uit Padua had gevonden voor de
presentatie van een uiterst curieuze madrigaalkomedie A diversi linguaggi, een door Orazio Vecchi
en Luca Marenzio gezamenlijk gecomponeerd muziek-Babylon. De op zichzelf wat eenzijdige reeks
liefdesmadrigalen die de voorstelling meer volume moesten geven werd onderhoudend aan elkaar gepraat
door twee commedia dell'arte-spelers. De uitbundigheid van de instrumentalisten (het trio
Tragicomedia) maakte de pret nog groter.
Samenwerking tussen ensembles is troef in dit festival. Zo nam het fameuze Hilliard Ensemble samen
met het trombone-ensemble Concertino Palatino in de grote Vredenburg-zaal een reeks Maria-Vespers van
Francesco Cavalli, een muzikale nazaat van Monteverdi, voor zijn rekening. Acht zangers, evenzoveel
trombones en twee cornetti konden zich wonderlijk genoeg met elkaar meten in lenigheid en
klankrijkdom. Door Cavalli's vindingrijkheid ontstijgt zijn werk het niveau van functionele muziek
vrijwel voortdurend. Toch stelde het bijna drie uur durende concert waakzaamheid en zitvlees behoorlijk
op de proef. In de kerk heeft men nooit haast.
Zo prachtlievend en afmattend als Cavalli's Vespers, zo kaal en toch voortdurend prikkelend
was de onmiddellijk daarna uitgevoerde reconstructie van een vroeg-twaalfde-eeuwse Siciliaanse
Vespersdienst door het ensemble Organum.
In een entourage van wierookvaten en kaarsen steeg ruwgebolsterd Gregoriaans op vanachter een
koorhek, om na een uur te culmineren in een liturgisch drama, waarin Christus, verrezen uit het graf,
zich bekendmaakt aan Emmausgangers, Maria Magdalena en de ongelovige Thomas. Een symbolische handeling,
met de meest summiere suggestie van theater, met in wezen eenstemmige melodische lijnen die zich af en
toe vertakken tot het eerste bescheiden, maar gehoorschokkende begin van meerstemmigheid.
De dramatische kracht van dit negenhonderdjaar oude ritueel reduceert alle eerder gehoorde
hofdansjes, madrigaalkomedies, en opera-achtigheden tot franje, en roept zelfs de vraag op of alle
pracht van Couperin, Cavalli en Bach wel zoveel om het lijf heeft. En dat maakt het Festival Oude
Muziek vooral zo geweldig: de oude muziek.
© Frits van der Waa 2006