Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 9 september 1991, Kunst, recensie

Oude Muziek met verzengend stereo en devoot harpje

Holland Festival Oude Muziek Utrecht. T/m 12 september.

"Oude" muziek, zo weten we nu, is eigenlijk "alle" muziek. In die zin is het Utrechtse Festival Alle/Oude Muziek gisteren afgesloten, want vanaf vandaag komt er vrijwel uitsluitend één componist aan het woord, de man die de afgelopen tien dagen eenzaam opgesloten zat in de Domtoren, waar hij elk uur mistroostig een stukje Zauberflöte over de stad uitstrooide: Wolfgang Amadeus Mozart.

Anders dan voorgaande afleveringen, die wel eens saai waren vanwege de niet aflatende perfectie, was Jaargang Tien van het festival – muzikaal gesproken – rommeliger en wisselvalliger dan ooit, maar daarom niet minder boeiend. Stof te over tot nadenken over mode- en conjunctuur-verschuivingen binnen de oude muziek-beweging – wat dat ook moge zijn.

Hoe pijlsnel die ontwikkelingen verlopen wordt afdoende gedemonstreerd door het gedateerde karakter van sommige uitvoeringen. Neem het optreden van Ars Nova Warschau met laat-middeleeuwse muziek uit Polen, onberispelijk, maar uitgevoerd met aandoenlijke, eerbiedige stijfheid, terwijl de toepassing van cymbales antiques (pingggg!) ronduit oubollig aandeed. Och ja, zo ging dat vroeger – maar tegelijkertijd realiseer je je met een schok dat dat nog niet zo lang geleden is.

Is dat mode of vooruitgang?

Hoe het ook zij, West-Europa blijft het brandpunt van de ontwikkelingen, en dat de Polen enigszins achterlopen is begrijpelijk. Maar dat was vijfhonderd jaar geleden niet anders, getuige de uitgevoerde muziek. Die verbleekt volkomen bij het werk van tijdgenoten als Johannes Ciconia of Guillaume Dufay, dat diezelfde dag werd uitgevoerd door het Ensemble Project Ars Nova. Overigens lag over de voordracht van deze vijf Amerikanen toch nog een lichte sluier uit vervlogen tijden. Uit het devoot bevingeren van een harpje of het zingen met welhaast gesloten ogen spreekt een diepe, esoterische ernst. Ondertussen spelen de musici van P.A.N. wel alles uit het hoofd, wat met zulke gecompliceerde, verstrengelde melodieën een hele prestatie is en bovendien de souplesse en de flamboyantie die Ciconia en zijn nazaten in hun muziek hebben gestopt enorm ten goede komt. Waarom hoor je deze schitterende composities niet elke dag op de radio? En waarom zijn er in Nederland geen musici die deze stukken op dit niveau uitvoeren? Zou dat soms iets met elkaar te maken hebben?

Er zijn ook interpretaties die je – voorzichtig – tijdloos kunt noemen, zoals de prachtige vertolking die sopraan Anne Azéma gaf van verhalende lais uit het tijdperk van de troubadours. Het is muziek die staat of valt met de persoonlijkheid van de zanger, en Azéma is in haar soort even groot als een Callas of een Fischer-Dieskau: elke noot krijgt, gedacht vanuit het woord, de volle aandacht en de juiste expressie.

Tien jaar oude muziek: modeverschijnselen daargelaten is er veel gebeurd, en het was allemaal te horen in dit festival.

De bespelers van historische hobo's, cornetto's en dulcianen, indertijd nog verantwoordelijk voor veel knars en piep, hebben zich ten volle geëmancipeerd. De verschillende ensembles en orkesten, die her en der als paddestoelen uit de grond zijn geschoten, hebben eigen speelstijlen en specialismen ontwikkeld, en tegelijkertijd aangetoond dat niemand de "historische" waarheid in pacht heeft.

"Integriteit" is het sleutelwoord; het begrip authentiek klinkt inmiddels als het pinggg uit Polen.

De instrumentenbouw heeft een hoge vlucht genomen, en ook in die sector worden niet meer uitsluitend zorgvuldige kopieën van oud speeltuig vervaardigd, maar ook eigen variaties of voorzichtige verbeteringen geïntroduceerd.

Tegenover de vitaliteit van naar verhouding jonge ensembles als Les Arts Florissants en Les Musiciens du Louvre uit Frankrijk, of het Gabrieli Consort uit Engeland stonden tegenvallende concerten door Hespèrion XX en Musica Antiqua Köln, eens onbetwiste steunberen van het festival, nu gebukt onder tanend elan, of misschien overwerktheid.

Andere pijlers (het Hilliard Ensemble, de Tallis Scholars, de Nederlandse Bachvereniging) hebben daar blijkbaar geen last van.

Meer dan ooit tevoren voerde het Festival door alle hoeken van het repertoire. Het thema "historische dans" bracht allerlei muzikale trivia en theatrale frivoliteiten met zich, maar gelukkig ook een spetterende Water Music, in een voortvarend – want nauw op de dans aansluitend – tempo neergezet door Les Musiciens du Louvre. Een eersterangsvoorstelling, misschien wel de eerste bevredigende oplossing voor de problematische relatie tussen historisch theater en "oude muziek".

Bij het repertoire van voor 1600 lost dat probleem zichzelf op. Want toen bestond het genre muziektheater nog niet. Er was maar één theater, en dat was de kerk. Er ging maar één voorstelling, weliswaar met onuitputtelijke variatie-mogelijkheden, en dat was de liturgie. Het was een raamwerk dat ruimte bood aan het ascetische liturgisch drama Officium Peregrinorum uit het jaar 1100, maar vijf eeuwen later ook aan een weelderige Venetiaanse Kerstdienst, gereconstrueerd door The Gabrieli Consort & Players, die meer van pronkzucht dan van vroomheid getuigde. Zo werd de binnenkomst van de Doge begeleid door vervaarlijk geroffel en geschetter.

Maar aan die praalhansen danken we gelukkig ook de magistrale meerkorige composities van Andrea en Giovanni Gabrieli, onnavolgbaar in het stereofonisch uitlichten van verzengende akkoordopeenvolgingen. De kerkshow-met-klankbad oogstte zoveel ovaties dat het ensemble zich genoodzaakt zag een toegift te geven. Vespers met encore: hoe belachelijk ook, het is de bondigste typering van tien jaar Oude Muziek-festivals.


© Frits van der Waa 2006