de Volkskrant van 27 september 1991, Kunst, recensie
Haenchen toont aan dat het NedPhO weer kerngezond is
Mozart en Bruckner, door het Nederlands Philharmonisch Orkest en Peter Damm o.l.v. Hartmut Haenchen.
Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Amsterdam (27/10) en Utrecht (29/10).
Het was duidelijk waaraan Hartmut Haenchen en het Nederlands Philharmonisch Orkest hun repetitietijd
besteed hadden. Mozart hing er voor een keerje wat zielig bij, maar Bruckner stond als een huis.
Zes jaar na de bezuinigingsoperatie waaruit het NedPhO ontstond kan het gezelschap met geen
mogelijkheid meer worden beschouwd als een herstellende zieke. Integendeel, het is een toonbeeld
van gezondheid, en dirigent Haenchen hoeft niet langer als therapeut op te treden, maar laat de komende
weken horen wat hij als fitness-trainer waard is. Vierde Mahler. Klassieke Symfonie van Prokofjev.
Negende van Sjostakowitsj. Plus de laatste opvoeringen van Tsjaikovski's opera Mazeppa.
Repertoire dat niet alleen vraagt om spierballen maar ook om evenwichtskunst.
Kortom, het NedPhO is een orkest geworden dat iets in zijn mars heeft. Een Zevende van Bruckner bij
voorbeeld, zoals die dinsdag klonk in de Grote Zaal van het Concertgebouw: van begin tot eind smetteloos,
en dikwijls zelfs majestueus. Het is oppassen met Bruckners partituren, want het zijn plattegronden die
menig dirigent, op weg naar een kathedraal, doen belanden in een wijk vol rijtjeshuizen. Maar Haenchen
weet de weg.
Ja, het zou nog mooier kunnen natuurlijk, vooral in het gebouw dat in de tijd van hogepriester
Haitink gold als Bruckner-tempel. Het klankbeeld, hier en daar wat zakelijk, mag warmer zijn en meer
versmolten. De longinhoud van het Adagio zou een nog diepere ademhaling rechtvaardigen. Maar de
grote verdiensten van Haenchens interpretatie, zoals zijn elastische tempo-behandeling in de Finale,
of zijn krachtdadige beteugeling van de kopermassa 's in het Scherzo, verwijzen zulke gedachten
naar de marge van de muziekbeleving. Dat ook Mozart in de marge was beland, hoe begrijpelijk en
vergeeflijk ook, stemde wel een beetje droevig. Om het Hoornconcert, toch al een tam werkje, doch
nu gedegradeerd tot volkomen dociliteit, hoeft niemand een traan te laten, maar wel om de manier
waarop de vier orkestgroepen uit de achtste Serenade op elkaar aansloten. Het had veel van
pingpongen met een deegbal. En helaas werd zo bewezen dat het kaats-effect de voornaamste charme
van dit stuk vormt.
© Frits van der Waa 2006