de Volkskrant van 16 december 1991, Kunst, recensie
Escher en Vermeulen sieren Muziekdagen
Nederlandse Muziekdagen. Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht.
De Nederlandse Muziekdagen 1991 zijn een behoorlijk succes geworden. Doorstond in de twee vorige
jaren een handjevol luisteraars een doorgaans taaie reeks concerten, ditmaal stemde niet alleen de
muziek, maar ook de belangstelling tot tevredenheid. De organisatoren (NOS, Muziekcentrum Vredenburg,
Donemus en Gaudeamus) hebben het project bestaansrecht weten te geven.
Het programma, dat ten dele rechtstreeks op Radio 4 werd uitgezonden, belichaamde, meer dan ooit,
het standpunt dat goede composities meer verdienen dan alleen een eerste uitvoering. Het blikveld
strekte zich uit tot ongeveer een eeuw terug, en de programma's boden dan ook een combinatie van recent
en oud werk. Dat prikkelde. Het Vioolconcert van Tristan Keuris is nu een solide stuk. Danses
sacrées, een pianoconcert van Ton de Leeuw, is nu onweerstaanbaar. Maar zullen die stukken
over vijftig, honderd jaar nog fris aandoen? Of zullen ze dan net zo muf of tweedehands klinken als het
Pianoconcert van Jan Brandts Buys uit 1899, of Willem van Otterloos Derde Suite uit 1932
toch geen slechte muziek dat nu doen?
Wat Nederland in de eerste helft van deze eeuw aan muziek voortbracht kwam toch al niet erg
rooskleurig uit de verf. Dat lag aan de muziek, maar ook aan de uitvoeringen. Een dieptepunt was de
stoomwalsbehandeling die het pianoduo Jacob Bogaart/Daniel Blumenthal gaf aan stukken van Schlegel, Van
Tetterode, Pijper en Badings.
Hun collega's Gerard Bouwhuis en Cees van Zeeland door componist Huib Emmer terecht omschreven
als killer elite lieten daarentegen in hetzelfde programma horen hoe je genuanceerd
spijkerhard kunt spelen. Zowel Emmers recente Point Blank als de Drie Stukken van Jan
Boerman uit 1981 verdienen nog meer reprises,temeer daar deze composities hun geheimen niet zonder slag
of stoot prijsgeven.
Even terecht was de herhaling van Peter Jan Wagemans' Klang (1987), indertijd uitgevoerd bij
de opening van de Haagse Anton Philipszaal. Met zijn steeds doorgaande, blokachtige en sterk gelaagde
stroom van klank, massief en toch transparant, is het een van Wagemans' meest geslaagde werken.
Leverden het Radio Kamer Orkest en het Radio Filharmonisch Orkest, aangevoerd door Ed Spanjaard en
Elgar Howarth al uitstekend werk, het meest verpletterende optreden was dat van het Radio Symfonie
Orkest onder Lucas Vis. Maar dat speelde dan ook de Tweede Symfonie van Matthijs Vermeulen en de
Eerste Symfonie van Rudolf Escher, stukken die bewijzen dat Nederland trots kan zijn op zijn
componisten en zich tegelijkertijd moet schamen dat hun werk zo weinig wordt uitgevoerd.
De kracht en de oorspronkelijkheid van Vermeulens Tweede zouden zelfs nog verbazen als het
stuk in 1950 zou zijn gecomponeerd. Maar het is van 1920. Het is, hoe weerbarstig en stug soms ook, van
een genadeloze stuwkracht die zelfs in de kaalste momenten ongebroken blijft.
Escher trok zijn Eerste Symfonie na de eerste uitvoering in 1956 terug. De beoogde revisie is
nooit afgekomen. Escher overleed in 1980, en drie jaar later gaf het Residentie Orkest nog een
"illegale" uitvoering. De nu gespeelde versie is een uitwerking van de door Escher nagelaten
aantekeningen, vervaardigd door componist Willem Boogman. Of Escher zich met het resultaat zou kunnen
verenigen is dubieus, maar het benadert zijn intenties in elk geval dichter dan de oorspronkelijke
versie.
En wat zondagmiddag klonk is rechtvaardiging genoeg. Eschers Eerste is een fabuleus
muziekstuk, al is de meerstemmigheid van het eerste deel, een passacaglia, ietwat over-doorwrocht. Maar
vooral een lange, gevoileerde, onmerkbaar zijn tempo verliezende sectie in het tweede deel, en de
climax die verstrengelde, in vlammende akkoorden gevatte melodielijnen bereiken in het derde deel zijn
wonderbaarlijk. Je zou het Escher haast kwalijk gaan nemen dat hij dit stuk op de plank wilde
houden.
© Frits van der Waa 2006