Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 22 februari 1992, Kunst, recensie

Een bloementuin waarin alles kabbelt en babbelt

Druckman, Schuman en Dutilleux, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. André Previn. Concertgebouw, Amsterdam.

Kan een akkoord gestolen worden? Sterker nog: kan het iemands eigendom zijn? Onzin natuurlijk. Akkoorden zijn het ruwe materiaal van de muziek, zogezegd, en het gebruik ervan is tolvrij.

Desondanks duikt in de Tweede Symfonie van Henri Dutilleux herhaaldelijk een akkoord op dat onmiskenbaar van Stravinsky is. Het vervelende is dat het Dutilleux – anders dan de meestergauwdief Stravinsky – maar niet lukt om dat akkoord werkelijk tot het zijne te maken. Hij hangt er een fraai kralengordijn omheen. Het helpt niet: telkens komt die opvallende neus van Stravinsky er doorheen steken.

Dutilleux heeft vreselijk zijn best gedaan op zijn in 1959 voltooide symfonie, die donderdag onder de Amerikaanse dirigent André Previn werd uitgevoerd door het Concertgebouworkest. Dicht dooreengeweven arabesken, zwevende klanken, verschuivende basnoten, voortdurende variatie: het is een bloementuin waarin alles groeit, bloeit, kabbelt en babbelt. Een beetje monotoon. Dat komt vooral door de grondgons van akkoorden die telkens terugkomen en daardoor, hoe dissonant ook, alle andere klimken naar zich toe trekken.

Previn schonk vooral aandacht aan de grote lijnen van deze overladen tuinarchitectuur. Dat maakte de klank erg mollig en ging ten koste van de vele kleine krulletjes en tierlantijntjes.

Aureole, in 1979 gecomponeerd door de Amerikaanse componist Jacob Druckman, heeft een eenstemmige melodie als middelpunt, waarvan de tonen zich als sluiers, rimpels en schaduwen door het orkest verspreiden. Het was een ouverture die veel beloofde, maar weinig waar maakte. Op een gegeven moment stopte het stuk gewoon. Het werd gevolgd door de Derde Symfonie uit 1941 van zijn landgenoot William Schuman, die afgelopen zaterdag op 81-jarige leeftijd overleed.

Schuman hield bepaald niet van halve maatregelen. Het overgrote deel van zijn Derde, toch al van een doortimmerde, neo-barokke meerstemmigheid, is gevat in een massief, mastodont-achtig geluid, met zwellend koper en vlammende strijkers. De speelsheid en inventiviteit die Schuman ook in huis had raken daardoor telkens in de knel. Als de lijnen niet zo dik in de inkt waren gezet zou dit stuk waarschijnlijk heel wat beter klinken.

Verdient zo'n meesterwerk van het tweede plan het nog uitgevoerd te worden? Absoluut. Maar dan liever niet in combinatie met nog twee van zulke zweefvliegtuigen, want dan komt het concert – hoe interessant en informatief ook – niet van de grond.

Op dit type van "moderne" programma's had het Concertgebouworkest in vroeger dagen het patent. Sinds het aantreden van chef-dirigent Riccardo Chailly heeft dat plaatsgemaakt voor concerten waarin een "klassiek" stuk uit het begin van deze eeuw fungeert als aanjager. Daar is ook wel wat op aan te merken, maar dit programma-in-oude-stijl deed beseffen dat we er toch op vooruit zijn gegaan.


© Frits van der Waa 2006