de Volkskrant van 6 maart 1992, Kunst, recensie
Pöntinen splitst zich in handvol pianisten
Vivier en Ligeti, door het ASKO Ensemble, het Nederlands Kamerkoor, Barbara Borden en Roland
Pöntinen o.l.v. Jonathan Nott. De Vereeniging, Nijmegen. Herhaling: Rotterdam (8), Den Haag
(9), Amsterdam (10/3).
De van oorsprong Hongaarse componist György Ligeti is altijd zijn eigen weg gegaan temidden
van modes en trends. Hij introduceerde klankwolkmuziek in een tijd dat componisten alle eigenschappen
van het geluid van elkaar trachtten te isoleren. En nu, dertig jaar later, schrijft hij muziek die
nog het meeste weg heeft van zijn landgenoot en voorganger Bartók maar dan verheven tot
de derde macht.
Het Asko Ensemble speelt dezer dagen Ligeti's in 1987 voltooide Pianoconcert, het stuk dat
anderhalf jaar geleden aanleiding was tot enige commotie. Toen moest een uitvoering door Ronald
Brautigam en het Concertgebouworkest worden afgeblazen, omdat de componist zich niet kon verenigen
met Brautigams interpretatie.
Roland Pöntinen mag het stuk wel spelen, en doet dat bij het Asko op doortastende wijze.
Opgezweepte, dooreengevlochten, botsende ritmes, akkoorden met een scherpe, metaalachtige kwaliteit,
opgetast tot uitdijende configuraties: de 28-jarige Zweed staat er boven.
Het Pianoconcert speelt zich, zelfs in de soberder passages, af op de snijpunten tussen het
markante, individuele geluid en een van volte overlopende textuur. De Engelse dirigent Jonathan Nott
leidde die strijd bedaard in de juiste banen. Weliswaar leek de balans, ook die tussen solist en
ensemble, soms verloren te gaan, maar dat is op zijn minst gedeeltelijk meegecomponeerd. Zo zoekt
Ligeti onbekommerd de hoogste en laagste regionen van het klavier op, waar afzonderlijke toonhoogtes
niet meer te onderscheiden zijn.
Pöntinens vermogen zichzelf op te splitsen in een handvol pianisten kwam nog helderder naar
voren in zes van Ligeti's piano-etudes. Die stammen uit dezelfde periode als het Pianoconcert,
evenals de Drei Phantasien op teksten van Hölderlin. Het Nederlands Kamerkoor realiseerde
het a cappella-koorwerk, met zijn vreemde clair-obscur klanken en momenten van uitzinnigheid,
even secuur als indringend.
Dit werk benadrukt vooral het impulsieve en gevoelsmatige dat een niet te verwaarlozen aspect is
van Ligeti's muziek. Als om dit te benadrukken bevat dit programma, op voorspraak Van Ligeti zelf, vier
stukken van de Canadese componist Claude Vivier.
Vivier is maar 34 jaar geworden. Hij werd in 1983 in Parijs vermoord. Daar is iets heel griezeligs
mee, want zijn laatste, onvoltooide compositie breekt af, juist op het punt waar de tekst beschrijft
hoe de ik-figuur (die ook Claude heet) in de metro wordt doodgestoken.
Het stuk heet Glaubst du an die Unsterblichkeit der Seele, is geschreven voor koor, solotenor,
drie synthesizers en twee slagwerkers. Het is een mysterieus, suggestief muziekritueel, waarin drie
afzonderlijke secties te onderscheiden zijn, maar waarin telkens de lijnen en lagen met elkaar
vervloeien. Vooral in het slotdeel, waarin de gesproken tekst door een synthesizer vervormd wordt, is
de sfeer die van een droom: onwerkelijk en evocatief, en vrijwel zonder logische ontwikkeling.
Of Vivier paranormaal begaafd was kan beter in het midden gelaten worden, maar zijn gevoel voor
timbre en kleur moet in elk geval gegrensd heb ben aan het bovennatuurlijke. Zelfs in twee kleine
koor-etudes uit 1973 kom dat al naar voren, bijvoorbeeld in een korte passage waar boven een basmelodie,
als een randje licht, een dun, bijna gefluisterd sopraanlijntje zweeft.
Naast het duister getoonzette Glaubst du... maken de Trois airs pour un opéra
imaginaire, die Vivier een jaar eerder componeerde, een joyeuze, sensuele indruk. Torenhoge
timbrebouwsels vol schaduwen en rimpelingen mengen zich met het strakke geluid van sopraan Barbara
Borden. Van conflicten of dialectiek is nauwelijks sprake. Het is muziek van een exuberante schoonheid
die niet wordt maar is, die je sprakeloos gevangen houdt in het nu, en je daarmee juist
de onherhaalbaarheid van het nu doet voelen. Ja, alle goede muziek doet dat, maar die van Vivier
wel in hoge mate.
© Frits van der Waa 2006