de Volkskrant van 27 maart 1992, Kunst, recensie
Dwarsfluit van Zoon
verkent verste hoeken
van het register
Stravinsky, Jolivet en Tsjaikovski, door het Koninklijk Concertgebouworkest en Jacques Zoon o.l.v. Hans Vonk. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: 27/3.
Voordat de viltstiften, de Bic en de pc de macht overnamen, schreven beschaafde mensen met een
vulpen. Zulke veteranen hoef je niets uit te leggen over de dwarsfluit. Een vulpen had een dop
waar je op kon blazen, en een dwarsfluit is gewoon een lange vulpendop met gaten en kleppen. Het
is, na de blokfluit, het simpelste instrument van de houtblazersfamilie. Maar o wee als je er echt
muziek op wilt maken. Dan wreekt zich de eenvoud, want het blijft een veredelde vulpendop. Er zit
maar één soort geluid op, een week timbre, het kan een beetje harder en een beetje
zachter, en daarmee houdt het op.
Voor de meesten althans. Jacques Zoon is een uitzondering: een van die zeldzame muzikanten die
de dwarsfluit kracht en een eigen karakter weten te verlenen. Zoon vestigde aanvankelijk de aandacht
op zich als fluistist bij het Residentie Orkest. Drie jaar geleden stapte hij over naar het
Concertgebouworkest.
Met dit gezelschap speelt hij dezer dagen het Fluitconcert van André Jolivet, een
vriendelijk stuk in een idioom dat ook in het jaar 1949 reeds gematigd modern moet hebben geklonken. De
componist heeft het werk toegerust met lyrische pastorales, kunstige buitelpartijen en handige
doorgeefluikjes, waarlangs solist en orkest elkaar het materiaal pijlsnel toespelen.
Met zijn kleurrijke, volle toon, nu eens delicaat, dan weer uitbundig, effent Zoon het pad tussen
de verste uithoeken van het register. Zijn toepassing van vibrato is geraffineerd, zijn voordracht
vol zwier, en de samenspraak met het orkest levendig, mede dank zij de aandacht van dirigent
Hans Vonk.
Vonk maakte in zekere zin zijn rentree bij het Concertgebouworkest. Afgezien van twee optredens
in 1989 (een besloten concert en een in Den Bosch) is het zes jaar geleden dat hij het orkest
aanvoerde. Vonk was indertijd een serieuze kandidaat voor het chefdirigentschap, maar werd gepasseerd
door Riccardo Chailly. Zijn lange absentie heeft daar waarschijnlijk niets mee te maken. En ook
zijn muzikale verstandhouding met het orkest heeft er niet onder geleden.
Dat bewijzen zijn secure interpretatie van Stravinsky's springerige Concert in D en zijn
gloedvolle lezing van Tsjaikovski's Derde Symfonie. Kenmerkend voor Vonks benadering zijn een
milde, vloeiende orkestklank en een vaste greep op de grote lijn. Zelfs in de extraverte, massieve
hoekdelen van Tsjaikovski's Derde handhaaft hij een zekere terughoudendheid. Alleen de
fladdermotiefjes in het Scherzo vielen niet vanzelfsprekend op hun plaats, maar die zijn door
de componist ook niet "lekker" neergelegd.
Hoewel de Derde niet Tsjaikovskl's meest geslaagde symfonie is, bevat ze schitterende
passages. Het lijkt wel of het stuk is gekozen om Zoon nog eens in het zonnetje te zetten, want in
de drie tussendelen is de dwarsfluit prominent aanwezig. Daar is ook goed te horen hoe het aandeel van
de eerste fluitist uitstraalt naar de hele houtblazerssectie. En meer dan in Jolivets toch wat lieflijke
concert kan Zoon hier zijn volledige kleuren-arsenaal uitstallen. Arm-in-arm met de fagot mag hij aan
het begin van het tweede deel een dansje maken. En vervolgens is er de opening van het Andante,
een solo in lage ligging, waarin Zoons toon het geluid van een titanen-vulpendop suggereert: een
kernachtige klaroenstoot.
© Frits van der Waa 2006