de Volkskrant van 21 april 1992, Kunst, recensie
Schönberg-ensemble speelt vergeten Russen
Muziek tegen de verdrukking in
Skrjabin, Hersjkovitsj, Volkonski, Voestin en Schnittke, door het Schönberg Ensemble en solisten
o.l.v. Lev Markiz. Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht. Herhaling: Den Haag (22/4), Groningen (23/4) en Rotterdam (26/4).
Het Schönberg Ensemble kan zich op de borst kloppen, nu het werk van zijn naamgever zelfs
is doorgedrongen tot de serie Veronica's Meesterwerken. Maar het gezelschap rust niet op
zijn lauweren: er is nog genoeg veronachtzaamd repertoire, oud en nieuw, dat nodig onder de
aandacht gebracht moet worden. In Rusland, zo weten we sinds enige jaren, ligt nog een schatkamer
vol vergeten en verboden partituren. Daaruit heeft het Schönberg Ensemble in zijn nieuwe
programma een kleine, maar markante collectie bijeen gebracht. Een voorschot op het komende Holland
Festival.
Wat we hier te horen krijgen, juwelen of snuisterijen, of misschien slechts geslepen hoopjes
grind, heeft in elk geval gemeen dat het muziek is die tegen de verdrukking in gecomponeerd is.
Zonder subsidie en met tegenwerking. Het is niet meer dan logisch dat Reinbert de Leeuw, de vaste
dirigent van het Schönberg Ensemble, ditmaal zijn plaats heeft afgestaan aan Lev Markiz, een
man die deze dissidentenmuziek en de wereld waaruit zij voortkomt van binnenuit kent.
Het is voor elk ensemble verfrissend zich van tijd tot tijd bloot te stellen aan
de invloed van een gastdirigent, zeker als het gaat om Markiz, een stokvoerder met een hete adem. Bij
de energie, die de uitvoeringen onder De Leeuw gewoonlijk uitstralen, voegden zich nu een grote
diepgang en verfijning.
Dat was mede te danken aan de luisterrijke solopartijen die mezzo Rachel Ann Morgan en sopraan
Charlotte Riedijk bijdroegen aan stukken van Filip Hersjkovitsj en Andrej Volkonski, twee
twaalftoonscomponisten van het eerste uur een uur dat in Rusland overigens pas in de jaren
zestig sloeg. Hersjkovitsj' Kleine Suite uit 1979 is, zo te horen, een compositie die strikt
volgens de regels van de leer verloopt, maar door zijn uitgekiende opbouw, een groei vanuit kleine
muzikale celletjes, en zijn opvallend subtiel gebruik van instrumentale kleuren ontstijgt aan simpel
epigonisme. Markiz gaf zijn gehoor de gelegenheid dit stuk goed in zich op te nemen door het te
herhalen.
Ook Volkonski's merkwaardige Spiegelsuite uit 1960 had ik wel twee keer willen horen, niet
alleen omwille van de steeds zuivere, nu eens in het ijle niets geprikte, dan weer sterk met de
instrumenten versmeltende voordracht van Charlotte Riedijk, maar ook om het fantasierijke
klanksplinters-idioom dat Volkonski hanteert. In feite is de Spiegelsuite een liedcyclus, op
teksten van Garcia Lorca, met negen aaneengesloten delen. De meeste daarvan zijn kort en aforistisch,
andere wat meer uitgesponnen. Vooral in het laatste deel, Wiegelied voor de slapende spiegel,
waarin de sopraan slechts begeleid wordt door gebarsten gitaargeluiden en gestaag tikkend slagwerk,
is de concentratie op het bijna-niets fascinerend.
Nocturnes van Alexander Voestin is veel exuberanter, veel rommeliger en flink schatplichtig
aan Stravinsky's Sacre. Het middendeel bevat een wemeling van geïmproviseerde vogelachtige
geluiden, met sopraan Jannie Pranger, uitgedost als de boze stiefmoeder in Disneys Sneeuwwitje,
als spetterende vocale component. Een briljant idee om Pranger, die onder andere met het Maarten
Altena Ensemble het grensgebied tussen improvisatie en compositie exploreert, hiervoor uit te nodigen.
Zonder het werk van Alfred Schnittke, wiens opera Life with an idiot nog enkele opvoeringen
te gaan heeft, is zo'n Russisch programma niet compleet. Peter Brunt speelde een magistrale
solopartij in het Derde Vioolconcert uit 1978, een fraai specimen van de duistere, troebele,
maar evocatieve klankwerelden waarin Schnittkes muziek zich beweegt. Ondanks de kamermuzikale
bezetting kent dit vioolconcert een Mahleriaanse grandeur.
Net als Mahler beeldt Schnittke innerlijke conflicten uit, die gevolgd worden door vertroosting.
Maar de verlossing is bij Schnittke onvolkomen, ze biedt geen zielerust, hooguit berusting. De grote
en de kleine terts, die al steeds met elkaar botsten, blijven tot het eind toe tandenknarsen. De
staat van onschuld is voorgoed verloren, en de vuile handen zijn niet schoon te wassen, dat lijkt
de pessimistische portee.
© Frits van der Waa 2006