de Volkskrant van 24 april 1992, Kunst, recensie
Hardhandig schakelen van Schubert naar Ferneyhough
Varèse, Schubert, Ferneyhough, Xenakis en Francesconi, door het Asko Ensemble en Irvine
Arditti o.l.v. Jonathan Nott. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Enschede (25/4).
In de tijd dat nieuwe muziek (ook door menig componist) nog beschouwd werd als een
semi-wetenschappelijk onderzoeksterrein viel menigmaal het woord "luisterhouding":
een term die niet zozeer te maken heeft met onderuitgezakt dan wel rechtovereind zitten, maar
eerder met de tussen de oren zetelende machinerie waarmee de toehoorder ontrafelt wat hij hoort.
Het Asko Ensemble heeft van meet af aan geijverd om zijn publiek nieuwe luisterhoudingen te
leren. Maar in zijn nieuwste programma geeft het de oren een wel heel stevige ruk, door pal na het
Adagio uit Schuberts Octet een nieuw werk van Brian Ferneyhough, Terrain, te
zetten. Een vlijmende, extreem gedifferentieerde vioolsolo, gespeeld door
duizendkunstenaar Irvine Arditti, is de opening van Terrain. En daar zit je dan argeloos,
overvallen in de Schubert-luisterhouding, nog met een simpel keukenmes in je handen, gedwongen
ijlings in je hersenpan rond te graaien, want waar had je de mijnendetector en de korte-golfontvanger
gelaten?
De omschakeling is des te hardhandiger doordat het Asko Schubert niet meer dan middelmatig speelt,
met een nogal stroperige articulatie, die grauw afsteekt tegen de energie en het raffinement dat het
in de vier twintigste-eeuwse composities aan de dag legt.
Schoenmaker, hou je bij je leest? Ja, maar toch hoort Schubert erbij in dit programma, want in
Anaktoria van Iannis Xenakis en Riti neurali van Luca Francesconi wordt precies dezelfde
bezetting voorgeschreven, al voegt Francesconi daar in zijn nieuwe werk nog Arditti's soloviool aan
toe.
Ook Ferneyhough gebruikt in Terrain de combinatie van acht plus een, maar daar is de
octetbezetting (zeven blazers plus contrabas) identiek aan die
van Varèses Octandre, een stuk waar het Asko inmiddels minder moeite mee heeft dan een
traditioneel orkest met Eine kleine Nachtmusik. Het is wat je noemt een sluitend programma.
De kloof tussen Schubert en Ferneyhough mag vrijwel onoverbrugbaar zijn, de afstand die
Terrain en Riti neurali (beide speciaal voor het Asko en Arditti gecomponeerd) scheidt
van Anaktoria uit 1969 en Octandre uit 1923 liegt er evenmin om. De werken van Xenakis
en Varèse berusten op totaal verschillende grondslagen, maar het gaat in beide gevallen om
ruige, hoekige, heldere, muziek. Het is werk van pioniers, eerstelingen op onverkend terrein,
De nieuwe stukken van Ferneyhough en Francesconi daarentegen, ook weer heel verschillend, zijn
allebei hybride produkten met een razend verfijnde, tot in de kleinste details uitgewerkte, maar
overladen textuur: kenmerken die, ik waag het te voorspellen, in de volgende eeuw beschouwd zullen
worden als typisch fin de siècle.
Terwijl Varèse en Xenakis nagenoeg hun schepen achter zich verbrandden slepen Ferneyhough en
vooral Francesconi hele hutkoffers vol culturele bagage met zich mee.
In Ferneyhoughs Terrain komt duidelijk een problematisch aspect van de "nieuwe complexiteit"
naar voren. De opeenstapeling van lagen en structuren leidt niet zoals in sommige andere werken
van Ferneyhough tot een grotere rijkdom, maar juist tot vervlakking. Het nivelleert. Zo is
Arditti's openingssolo enorm boeiend, een pijlsnelle opeenvolging van ideeën maar die solo houdt
domweg niet op, en als eenmaal het ensemble erbij komt, zodat de veelheid zich bundelt tot een gestage
geluidsvloed, die dan wel kleine dammetjes en stroomversnellingen passeert en waaruit de solist af en
toe omhoogwriemelt, verzandt de muziek in een soort statistisch gemiddelde, een terrain vague,
zou je haast zeggen.
Francesconi's Riti neurali is beduidend helderder, klankrijker en vol energieke
spanningsbogen, zowel op kleine als grote schaal. De soloviool zaait kleine klanksnippers uit over
het ensemble, en daaruit groeien een geleidelijk toenemende eendracht en een weefwerk van steeds
melodieuzer materiaal. Francesconi houdt voor- en achtergrond steeds voortreffelijk in balans, en een
uitstekende timing houdt de spanning erin. Toch rijst de vraag hoe de substantie van het stuk
zich verhoudt tot de duidelijk waarneembare dosis vul- en bindmiddelen. Zo is er aan de oppervlakte
een rusteloos getater, vooral in de solopartij. Verder zijn er van die gonzende, lang
aangehouden tonen en akkoorden, altijd handig, want die fungeren als een soort muzikale waslijntjes
waar je van alles aan op kunt hangen.
Ondanks al dat sier- en frutselwerk is Riti neurali een stuk met een grote
overtuigingskracht, mede dankzij de indrukwekkende de concentratie van het Asko Ensemble en dirigent
Jonathan Nott, een combinatie die nog veel goeds belooft.
© Frits van der Waa 2006