de Volkskrant van 9 juni 1992, Kunst, recensie
Schreker is briljant vervelend
Der Schatzgräber, opera van Franz Schreker, concertant uitgevoerd door het Radio
Filharmonisch Orkest, Groot Omroepkoor en solisten o.l.v. Edo de Waart. Concertgebouw, Amsterdam.
Een muzikant die 's ochtends in de krant heeft kunnen lezen dat zijn baan op de tocht
staat zal daar wel niet beter van gaan spelen. Maar dat het Radio Filharmonisch Orkest en
zijn dirigent Edo de Waart zaterdagmiddag wat minder florissant voor de dag kwamen dan hun
gewoonte is, had waarschijnlijk andere oorzaken.
Die moeten eerder gezocht worden in de uitgevoerde opera zelf, Der Schatzgräber
van Franz Schreker, en in de cast, die niet ideaal van samenstelling en balans was. Ook al
een uitzondering bij de concertante-opera-serie van de VARA-Matinee. Jammer, want deze
uitvoering, een co-produktie met het Holland Festival, beloofde een schitterend sluitstuk
te worden.
Der Schatzgräber, voltooid in 1918, is nooit eerder in Nederland uitgevoerd, maar
dat ligt niet aan het werk zelf. Dat was destijds behoorlijk populair, totdat de nazi's
korte metten maakten met de reputatie en het oeuvre van de 'entartete' componist Schreker. Hij
had daartegen nog minder verweer dan zijn lotgenoten, want hij was al in 1934 overleden, twee
dagen voor zijn 56ste verjaardag.
Pas in de jaren zeventig werd zijn werk herontdekt. Der ferne Klang (1910) en Die
Gezeichneten (1915) zijn enkele jaren terug in Brussel opgevoerd, en de laatstgenoemde
opera beleefde bovendien twee jaar geleden, in de VARA-Matinee, zijn Nederlandse
(concertante) première.
Die stukken bevestigden dat Schreker als muziekdramaticus een genie was eh dat zijn
werk ten onrechte in het vergeetboek is geraakt. Maar ze onthulden ook dat de componist
die in 1910 nog een baanbrekende vernieuwer leek te gaan worden vijf jaar later slechts
nog putte uit een ultra-laatromantisch vocabulaire.
Der Schatzgräber zet die lijn voort, in neerwaartse richting helaas. De kracht
van Die Gezeichneten was gelegen in een sterke dramaturgie en een scherpe tekening van
de verknipte en perverse, maar tragische karakters. Die
kwaliteiten zijn in Der Schatzgräber veel minder pregriant aanwezig.
Schreker heeft, zoals voor bijna al zijn opera's, zelf het libretto geschreven. Het
is een grimmig sprookje met een nogal ingewikkelde, maar sluitende intrige, die vol zit
met symbolen: een schat die de bezitster bovenaardse schoonheid verleent, en een luit
waarmee, als met een wichelroede, verborgen kostbaarheden opgespoord kunnen worden. Dat
hindert niet, zulke dingen komen in de beste opera's voor. Zo is er ook een bedrijf met
een dreigende terechtstelling, die uiteraard op het nippertje verijdeld wordt. Klassiek
gegeven, werkt altijd. Spannend hoogtepunt.
Maar de rest is behoorlijk vervelend. Dat zit hem vooral in de karakters. De
hoofrolspeelster is de herbergiersdochter Els,
die jaagt op de toverschat en daarbij letterlijk over lijken gaat, tot ze verliefd wordt
op de schatgravende muzikant Elis (verwarrend, slechts één lettertje meer), die prompt
haar misdaden in de schoenen geschoven krijgt.
Els (gezongen door Sophia Larson) is als personage nog wel aannemelijk. Hebzucht, liefde
voor Elis en vrees betrapt te worden zijn haar drijfveren. Die zijn uiteraard moeilijk te
verenigen, wat een bruikbaar innerlijk conflict oplevert. Maar Elis (George Gray) is een
volstrekt kleurloze figuur, die alleen maar aardig kan zingen. Dus de confrontatie van die
twee blijft onvruchtbaar, wat in deze uitvoering nog benadrukt werd door een ongelukkige
balans van krachten. Laten we zeggen: een
Spitfire-jachtvliegtuig (Larson) en een weerloos leeuwerikje (Gray), samen beland in
een klein formaat orkaan (het Radio Filharmonisch).
Veel interessanter, maar bescheiden, is de derde hoofdrol, die van de nar, met al
zijn sarcasme een innemende figuur, eminent vertolkt door tenor Alexander Oliver.
Verder zijn er een koning, een baljuw, een waard, een knecht, een kanselier, een
klerk, een graaf, een jonker en nog veel meer types die elkaar muzikaal beschouwd vreselijk
voor de voeten lopen. Geen kwaad woord overigens over Eric Halfvarson, Henk Smit en al die
anderen. Het ligt allemaal aan Schreker, die zichzelf in de nesten heeft gewerkt door zijn
talrijke briljante ideeën, robuuste fanfares, en verbluffende vermengingen van ritmes,
tempi en toonaarden te overdekken met een waar bommentapijt van modulaties en climaxen.
Dat de musici in dit rusteloze gewoel niet altijd een optimale concentratie opbrachten
was begrijpelijk: minstens één toehoorder had daar ook last van. De aandacht van dirigent
Edo de Waart verslapte geen moment, maar hij worstelde met een dubbel balansprobleem, want
behalve met een partituur die gecomponeerd is voor een dempende orkestbak had hij ook nog
rekening te houden met het ongelijke span Larson-Gray.
Het was uitputtend. Maar om mijn nieuwsgierigheid naar die andere onbekende Schreker-opera 's
te smoren, daar is toch meer voor nodig.
© Frits van der Waa 2006