de Volkskrant van 31 augustus 1992, Kunst, recensie
In Utrecht voor het eerst ook aandacht voor niet-westerse muziek
Festival bewijst: oude muziek hoeft niet stoffig en sereen te zijn
Concerten in het Holland Festival Oude Muziek Utrecht. Voortzetting tot en met 6 september.
'Nou!' Iemand slaakt een kreet van verontwaardiging, of is het verrukking, bij de neuzelige
geluiden die David Sinclair, de contrabassist van het Canadese ensemble Tafelmusik, uit zijn instrument
haalt. Er zit opeens een groot stuk karton tussen de snaren.
Zo trekt Heinrich Ignaz Franz von Biber (1644-1704) een lange neus naar toekomstige
muziekvernieuwers als Cage en Kagel, wanneer hij in zijn Battalia een stel dronken soldaten
laat opmarcheren.
Tijdens de veldslag bestoken de lage strijkers elkaar, staande, met muzikale projectielen
die tegenwoordig bekend staan als Bartók-pizzicati.
Oude muziek hoeft niet stoffig en sereen te zijn. Ze is juist springlevend. Dat is beslist
de belangrijkste verkondiging en daarmee de bestaansgrond van het jaarlijkse Festival Oude Muziek
Utrecht.
Ook het Festival zelf, dat vrijdag aan zijn elfde aflevering begonnen is, vertoont geen spoor
van slijtage, integendeel. In het enorme duizendjarige rijk van de oude muziek zijn vele contreien
nog altijd nauwelijks verkend. Bovendien dienen zich voortdurend nieuwe musici en ensembles aan,
terwijl de coryfeeën van de oude muziek zich blijven verjongen. Dat is de eerste dag al te horen,
in een Beethoven-programma door cellist Anner Bijlsma en fortepianist Malcolm Bilson.
Nieuw in dit Festival zijn concerten met niet-westerse muziek, als onderdeel van het thema
verhalen-op-muziek, dat ook de afgelopen twee jaar al door het programma heen was gevlochten.
Maar het besluit om muziek uit Japan, Marokko, Mongolië en Indonesië in te lijven bij de
'oude' muziek
lijkt eerder ingegeven door een letterlijk onbegrensde nieuwsgierigheid dan door gebrek aan ideeën.
Want de programmeurs hebben ook dicht bij huis gespeurd. In Utrecht en omgeving telden ze twintig
hoogwaardige orgels. Die vormen nu een van de rode draden in het programma. Zelfs aan een
busverbinding is gedacht.
Voorts ontsluiert het Festival de geheimen van de historische harp, met behulp van een
symposium en tal van concerten. De Spaanse oude muziek, een zes eeuwen omspannend repertoire,
wordt uitgebreid in het zonnetje gezet.
En er wordt hoorbaar gemaakt wat zich tijdens Nederlands Gouden Eeuw afspeelde in Zuid-Duitsland
en Oostenrijk.
Zo'n avantgardistische muziekveldslag doet vermoeden dat daar veel lol werd getrapt. Maar
dat was toch een uitzondering. In het eerste omvangrijke concert van het festival lieten Ton
Koopman en zijn Amsterdam Baroque Orchestra Biber van zijn serieuze kant zien. Daarbij maakte
ook Koopmans 'eigen' Amsterdam Baroque Choir zijn debuut.
Het nieuwe koor is samengesteld uit zangers die zowel solistisch als in ensembleverband uit
de voeten kunnen. Hoewel dit een historisch verantwoord uitgangspunt is, blijkt het moeilijk
de juiste balans te vinden.
Koopmans nieuwe koor telt solisten van formaat, maar de koorklank is, hoe illuster ook, wat
weinig versmolten.
Bibers luisterrijke, dikwijls meerkorige kerkmuziek is een kolfje naar de hand van Koopman,
die de zwierige lijnen en menigvuldige wisselingen van kleur, sfeer en tempo de hem eigen
energie en contrast verleende. Maar dat Biber werkelijk de 'geniale' componist
is waar hij in het programmaboek voor wordt uitgemaakt werd hier niet aange toond. Hij beschikte
over een uitbundige melodische fantasie, dat staat buiten kijf, maar in harmonisch opzicht is
zijn muziek nogal eenzijdig.
Ook het traploop-effect van de vele sequenzen is daar debet aan. Daarbij maken de vele korte
hoofdstukjes in deze tekstgebonden muziekstukken het geheel wat kortademig. Het enige stuk dat
volkomen overtuigde was het sluitstuk van het concert, een imposante Vespers-compositie.
Er zijn dit jaar veel solisten en gezelschappen die niet eerder in Utrecht te horen
waren. Eén daarvan is Cantus Cölln, het vocaal solistenensemble van luitist Konrad Junghänel,
dat de Sacri Concerti van Johann Rosenmüller ten beste gaf.
Met uitzondering van de bas, die ietwat van ôhôhô gaat, is Cantus Cölln
een prachtig bezet
kwintet. Ook de begeleidende musici ontplooien een riant, maar niet altijd volmaakt synchroon
geluid, hoe ijverig Junghänel ook zwaait.
Het palet van Rosenmüller is beduidend gevarieerder dan dat van Biber, zijn iets jongere
tijdgenoot. De samenklanken hebben meer spanning, de ritmes, dikwijls vol parlando-effecten,
meer stuwkracht. Maar toch houdt een stuk als het De profundis de duistere atmosfeer van het
begin onvoldoende vast.
Ook Rosenmüller leverde zijn kerkmuziek, hoe illuster ook, soms per strekkende meter.
Niet dat dat een bezwaar is. Want dit is immers het festival voor luisteraars die zoeken
naar de ontbrekende stukjes van de muziekhistorische legkaart. Daarin past ook dat stukje
met die vier gedrongen Sardijnse mannen, die, in een kringetje, met de gezichten naar elkaar
toe, een wonderlijk Kyrie zingen, met prangende parallelle akkoorden een vreemd stukje, ergens
aan de rand van de cultuurpuzzel.
Nog eigenaardiger is het puzzelstukje met de Senegalese griot Sourakata Koite. De
vriendelijk lachende bard begeleidt zichzelf op de kora, een harp-achtig instrument dat
voorzien is van twee handvatten en slechts met de duimen en wijsvingers bespeeld wordt. Daardoor
past dit stukje zowaar aan de harponderdelen in het festival.
De communicatie tussen Koite en het publiek is wat onwennig. Waarschijnlijk is de griot
een wat directere respons gewend dan de eerbiedige aandacht die hem nu ten deel valt.
Maar zo devoot is het festivalpubliek niet altijd. Het ensemble Tragicomedia weet
geestdriftige reacties los te maken met een Spaans programma, compleet met castagnetten
en hakkendans. Het programma is er ook naar: klaagzangen, dansen, een potsierlijke
serenade, een dramatisch uitgebeelde veldtocht tegen de Moren. Bovendien zit de aanvoerder
van het ensemble, de vihuela-speler Stephen Stubbs regelmatig te hikken van de pret. Maar
als je, zoals Tragicomedia doet, de muziek benadert alsof het levende materie is, dan is
het ook onmogelijk om ooit je plezier in het spelen te verliezen.
© Frits van der Waa 2006