de Volkskrant van 19 februari 1993, Kunst, recensie
Schitterende fusie van timbres en gebaren
Straesser, Strauss en Mahler door het Radio Filharmonisch Orkest en Charlotte Margiono
o.l.v. Edo de Waart. Muziekcentrum, Enschede. Herhaling: Amsterdam 20-2.
Een stem als een leeuwerik, een orkest als een Hollands wolkenzwerk, en een dirigent als
een stevige zomerbries, waar vind je dat bijeen op een doordeweekse avond? Precies, in Enschede,
de stad waar sinds drie jaar een concertzaal staat die zo uitstekend is dat het Radio Filharmonisch
Orkest en Edo de Waart er graag hun VARA-Matinee-cultuur komen spreiden. Ditmaal gingen ze vergezeld
van Charlotte Margiono, de sopraan die zo prachtig Mozart kan zingen, maar woensdag liet horen dat
ze met de muziek van Mahler en Strauss een nauwelijks minder innige verstandhouding heeft.
Hoewel de muziek van de klassieke en vroeg-romantische periode Margiono op het lijf geschreven is,
is haar werkterrein veel ruimer. De komende jaren zal ze dat accentueren, onder andere met enkele
grote rollen in opera's van Verdi en Strauss.
In de Vier letzte Lieder van laatstgenoemde, waarmee ze al jaren vertrouwd is, leidt de
samenwerking met De Waart tot een schitterende fusie van timbres en gebaren. Margiono's voordracht is
vloeiend, nooit geforceerd, met een loom vibrato dat niet, zoals bij sommige vocalisten, losjes om
de toon heen wappert; maar die werke1ijk beschrijft en kleurt. Schijnbaar met het grootste gemak
beweegt ze zich tussen de uitersten van de ambitus van haar partij.
Maar de echte euforie kwam pas in het lied Das himmlische Leben, waarmee Mahler zijn
Vierde Symfonie besluit. Margiono ontsteeg hier aan de buitenkant. van optimistisch
gekwinkeleer, en legde er een ondertoon van lyriek en verinnerlijking in, met een sotto voce
dat zijn parallel vond in het behoedzame orkestgefluister.
Ook in de drie voorgaande delen streefde De Waart naar doorschijnende, milde tinten en naar
haast onmerkbare overgangen tussen de sensatie van felle beweging en die van vrijwel statische
tijdloosheid. In de eerste twee delen slaagde hij daar niet volledig in, maar de brede, gestaag
uitdijende en weer verdampende klankvloed van het derde deel was consequent en onontkoombaar.
In de opmaat van het concert bracht het gezelschap de Derde Symfonie van Joep Straesser
voor het eerst tot klinken. Het werk voegde zich harmonieus in het programma. Straesser hanteert
sinds een jaar of tien een gematigd modern idioom, dat opvalt door renaissancistische
imitatietechnieken en een sterk door grote en kleine tertsen gekleurd harmoniebesef.
Het stuk, dat meer dan eens aan het late werk van Bartók deed denken, is gestoken in een
vakkundig gesneden en goedvallend orkestgewaad, en maakt in zijn afwisseling van korte spanningsbogen
en lange, zangerige strijkerskoren, een gedurige, maar niet altijd dwingende evolutie door.
© Frits van der Waa 2006