de Volkskrant van 1 maart 1993, Kunst, recensie
Het hoekje om en weer terug met Alceste
VARA-Matinee: Alceste van Gluck, door het Radio Kamer Orkest, Groot Omroepkoor en
solisten o.l.v. Arnold Østman. Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 5 maart, 20.02 uur.
Een enkele reis naar de Onderwereld kost niets, maar een retourtje krijg je niet zo makkelijk.
Dat gegeven heeft sinds Monteverdi's Orfeo uit 1607 talloze operacomponisten tot grondstof
gediend.
Ook Alceste, de opera die Christoph Willibald Gluck in 1767 componeerde en waarvan hij
negen jaar later een franstalige bewerking maakte, gaat daarover. De hoofdpersoon, Alceste, besluit
zich op te offeren voor haar tot sterven gedoemde echtgenoot Admèete. Het aardige is dat Admète dan
prompt herstelt, nog voordat Alceste aan haar reis naar de Hades begonnen is, zodat allerlei emoties,
zoals vreugde, droefenis, wanhoop, en liefde bovenal, de vrije loop kunnen nemen.
Gluck heeft daar luisterrijke muziek bij geschreven, en die - volgens de niet lang tevoren
door hem geformuleerde principes van de opera-hervorming - vrijelijk gerangschikt tot een vloeiend
geheel van aria's, begeleide recitatieven, koorpassages en talloze mengvormen daarvan.
De terugreis van het paar wordt ten slotte - in de Franse versie althans - vlot geregeld door de
held Hercules, die de geesten van de onderwereld gewoon even knock out slaat. Alceste is
daarmee een opera die in dramatisch opzicht niet helemaal voldoet, terwijl de muziek geenszins
te versmaden is. Typisch een werk voor de concertante-opera-serie van de VARA-Matinee.
Daar beleefde Alceste zaterdag een uitvoering die naar alledaagse maatstaven uitstekend
was, doch naar die van de VARA-Matinee een beetje alledaags. De Zweed Arnold Østman, specialist
op het gebied van het klassieke en vroeg-klassieke repertoire, ontlokte het Radio Kamer Orkest een
glanzende, vibratovrije en ietwat poezelige orkestklank, zoals we die kennen van de 'authentieke'
muziekpraktijk.
Maar dat klankbeeld behield niet steeds de ideale zuiverheid en homogeniteit. Toch had Østman,
dirigerend met rustige, 'meestal minimale, maar welsprekende gebaren, een voortreffelijk contact met
de musici, getuige de fIexibiliteit die tempo en agogiek onder zijn handen kregen.
Het verschil tussen wat we bij gebrek aan beter maar 'historische' en 'niet-historische'
klankidealen moeten noemen manifesteerde zich nog sterker bij de solisten. Zo liet de IJslandse bas
Kristinn Sigmundson in zijn bescheiden bijdrage als hogepriester een fraai barokzangerstimbre horen,
terwijl het krachtig, hier en daar hevig flakkerend geluid van sopraan Gabriele Lechner (Alceste) voor
Gluck wellicht iets te negentiende-eeuws van tint is. Het neemt niet weg dat Lechner vooral de
gedempte, droevige delen een grote schoonheid en expressiviteit verleende.
Haar tegenspeler, de Amerikaanse tenor Donald Litaker, kwam sterk voor de dag met een
Admète-vertolking die zo warmbloedig, en soms heftig was dat ze gemakkelijk ontsteeg aan de
kwestie van al dan niet historisch verantwoorde smaak of stijl.
De diverse kleinere rollen waren adequaat bezet, al was er een sterkere Hercules denkbaar geweest
dan de Franse bariton Didier Henry, wiens nogal opgesloten geluid nauwelijks boven het orkest
uitreikte.
Gluck heeft het koor van Alceste goed bedeeld met rijk geschakeerde passages, en dat
waren eigenlijk de mooiste momenten. Het Groot Omroepkoor, ooit een gezelschap dat het voornamelijk
moest hebben van windkracht, heeft zich de afgelopen jaren haast onopvallend ontwikkeld tot een
hecht en evenwichtig ensemble dat sonoriteit paart aan subtiliteit.
© Frits van der Waa 2006