Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 5 april 1993, Kunst, recensie

Speelplezier bij Carter vrijwel buiten beeld

Elliott Carter - composer in residence: concerten door het Utrecht String Quartet, Taco Kooistra, Tomoko Mukaiyama, Lucy Shelton, ASKO Ensemble o.l.v. Oliver Knussen, MAAS Ensemble o.l.v. Arie van Beek, Ursula Oppens en het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Matthias Bamert in De Unie en De Doelen, Rotterdam. Radio 4: 6 en 13 april, 20.02 uur.

Zelfs in aanmerking genomen dat een periode van vijfentachtig jaar meer dan dertigduizend dagen omvat, en dat het niet moeilijk is om per dag een stuk of duizend noten te schrijven, dan nog is het tamelijk onvoorstelbaar hoe Elliott Carter het voor elkaar heeft gekregen, die enorme opeenhopingen van klank, die ziedende bewegingen, waarin flitsende toonconfiguraties langs en door elkaar heenrazen.

Even onvoorstelbaar is het dat Carter, die tot ruwweg zijn veertigste jaar een veel 'opener' en lichtvoetiger schriftuur hanteerde, binnen een tijdsbestek van tien jaar een vrijwel volledige metamorfose heeft doorgemaakt - een compositorische gedaanteverwisseling die alras het gevolg had dat hij de positie ging bekleden van Amerika's grootste levende componist. Een reputatie overigens die in Nederland pas doordrong toen hij tijdens het Holland Festival van 1982 in het zonnetje gezet werd.

Carter, die pas op 11 december het jaartje ouder wordt dat hem nu al op zo veel feestelijkheden komt te staan, was een week lang composer in residence in Rotterdam. Dat is natuurlijk drukdoenerij, zo'n titel duidt op werken en wonen in de betreffende stad, en daarvan kan in een week tijd uiteraard geen sprake zijn.

Carter was gewoon te gast, aI was hij dan geen gewone gast. Daarover lieten de kracht van zijn werk en de investeringen van de muzikanten - anders dan de ietwat tegenvallende belangstelling van het Rotterdamse publiek - geen twijfel bestaan.

Een imposante tour de force was vooral het slotconcert door het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder de secure Zwitser Matthias Bamert, waarin drie werken uit verschillende perioden van Carters loopbaan werden gespeeld.

De Variations voor orkest uit 1955, het Pianoconcert uit 1965, en de Symphony of three orchestras uit 1976 zijn elk op hun eigen manier buitengewoon ingewikkelde composities.

Toch is die ingewikkeldheid verre van nodeloos, behalve in het laatstgenoemde stuk, waarin je al gauw door het bos de bomen niet meer ziet. In het tweedelige Pianoconcert, waarin pianiste Ursula Oppens als schipper naast God Carters woelige baren bevocht, doemt vooral in het tweede deel uit de wirwar van noten een trage, steeds rondgaande golfslag van intervalpatronen op die het stuk op een wonderlijke manier bijeenhoudt.

Aan de orkestvariaties is goed te horen dat ze stammen uit Carters overgangsperiode. De wrijving tussen resten neoclassicisme en het streven om uitersten aan elasticiteit en complexiteit tot één geheel te kneden is intrigerend, maar door zijn ambitieuze lengte is het werk toch erg afmattend.

Toch komt het formaat van Carters meesterhand veel scherper naar voren in zijn werken voor bescheiden bezetting. Vooral de liedercyclus A mirror on which to dwell uit 1975 is daarvan een treffend voorbeeld. Het is pure poëzie in nog steeds allesbehalve eenduidige klankspinsels die in elk van de zes bondige toonzettingen bijna onmerkbare transformaties ondergaan. Vooral dankzij de bezielende leiding van Oliver Knussen was de uitvoering door het ASKO Ensemble en sopraan Lucy Shelton superieur.

In dit concert maakte tevens het MAAS Ensemble zijn debuut. Het nieuwe gezelschap is zowel genoemd naar de in december overleden muziekpromotor Walter Maas als naar de slagader van de Rotterdamse handel. Aangevoerd door Arie van Beek, liet het in Carters Penthode een volwassen spelniveau horen.

Ook het Utrecht String Quartet dat overigens al acht jaar actief is, verraste de avond tevoren met een consciëntieuze en volledig boven de materie uitstijgende vertolking van Carters eerste strijkkwartet - weer zo'n stuk waarin de frictie tussen idiomen een grote spanning oplevert. Desondanks neigt het naar het oeverloze, net als het door pianist Håkon Austbø met veel gekwelde gestiek uitgevoerde Night fantasies.

Carter is ontegenzeggelijk een groot componist, die met ijzeren discipline en een visionaire intensiteit de muzikale materie naar zijn hand weet te zetten, en bovendien, hoe hoog hij de barometer ook opjaagt, alle loze fratsen weet uit te bannen.

En toch is het jammer dat daarbij de pep van het speelplezier, dat in de Cellosonate uit 1948 nog zo'n grote rol speelt, daarbij vrijwel volkomen buiten beeld is geraakt. Maar elke revolutie heeft nu eenmaal zijn slachtoffers.


© Frits van der Waa 2006