Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 18 september 1993, Kunst, recensie

Openbaring bij Händel moet van Johannes komen

La resurezzione di nostro Signor Gesu Cristo, oratorium van Händel, door Les Musiciens du Louvre en solisten o.l.v. Marc Minkowski. Concertgebouw, Amsterdam.

De librettist van Händels oratorium Il resurrezione was een handige jongen, die wist hoe je een verhaal moest vertellen. Om over Händel zelf maar te zwijgen, ook al was die in 1708 nog maar 23 jaar oud.

Zo konden Les Musiciens du Louvre donderdag muzikaal uitbeelden hoe een storm op zee kan woeden, hoe de zon opgaat, en hoe een roofvogel zich op zijn prooi stort. Dit alles als allegorisch illustratiemateriaal bij het verhaal van Christus' wederopstanding. Dat in de zijlijn van het verhaal ook nog een Engels Gods woorden kreeg met Lucifer sprak haast vanzelf.

Sacraal van sfeer is Il resurrezione dus allerminst. Het stuk heeft iets van een muzikale toverlantaarn, waarin elk plaatje, door Händel meesterlijk gevignetteerd in de aria-vorm, een nieuwe verrassing oplevert. Een feestelijk openingswerk voor de de Concertgebouwserie Zes Wereldberoemde Barokorkesten.

Les Musiciens du Louvre, aangevoerd door de energieke Marc Minkowski, was al eerder te gast in deze serie. Vergeleken met het Orkest van de Achttiende Eeuw of het Amsterdam Baroque Orchestra, die dit seizoen ook hun opwachting maken in het Concertgebouw, hoort het tot de 'authentieke' ensembles die wat minder recht in de leer zijn. Hun debuut, enkele jaren terug in het Festival Oude Muziek, leidde zelfs tot lichte controverses.

Ook zonder geknies over puristen-kwesties (zijn frasering, streektechniek en dynamische schakering voldoende historisch verantwoord, is een partij als die van Kleopas niet oorspronkelijk bedoeld voor een mannelijke alt?) trof Minkowski's interpretatie vooral door zijn aanvankelijk enerverende, maar op den duur nogal eendimensionale voortvarendheid. Zijn felle tegenstellingen tussen hard en zacht, of langzaam en snel misten hun uitwerking niet, maar je verwacht van muziek toch iets meer dan alleen pittige motoriek en contrasterende blokken. Eigenlijk deed Minkowski's benadering griezelig veel denken aan die oude, inmiddels zo verguisde naaimachine-uitvoeringen van een club als I Musici, maar dan enigszins aangepast aan de authenticiteits-eisen van deze tijd. De valse geluiden van de solo-cellist en de uiterst ongelukkige combinatie van traverso en blokfluit in de tweede helft maakten de indruk niet gunstiger.

De vijf zangers waren respectabel, al was David Shapero, ingevallen voor Laurent Naouri, een ietwat schurende Lucifer. Linda Gerrard, door Minkowski zwaar belast met rondrazende coloraturen, is zo te horen niet echt een barok-sopraan, maar sloeg als Engel geen slecht figuur. Sally Bradshaw (Maria Magdalena) en Cécile Eloir (Kleopas) schraagden de uitvoering meh hqn standvastige expressiviteit en kwamen tot een fraaie fusie in hun duet Dolci chiodi, amate spine, 'Zoete spijkers, beminde doornen' (het grenst werkelijk aan godsdienstwaanzin, stel het je voor in hedendaagse termen: een lofzang op de kogel waarmee je geliefde geëxecuteerd is).

Net als in de Bijbel kwam de openbaring van Johannes, een tenor om van te watertanden, zo zoetgevooisd van timbre, zo superieur van tekstexpressie en zo plooibaar in dynamisch opzicht. Maar Jean-Pierre Fouchecourt was van dit zangerskwintet dan ook de enige echte barok-specialist.


© Frits van der Waa 2006