de Volkskrant van 6 oktober 1993, Kunst, recensie
Onder dubbele bodem gaapt slechts leegte
Orfeo ed Euridice van C. W. von Gluck, door de Nederlandse Opera o.l.v. Hartmut Haenchen en Peter te Nuyl. Muziektheater, Amsterdam. Herhalingen t/m 27 oktober.
Aan het slot van Orfeo ed Euridice, wanneer de mythische zanger
Orpheus ten langen leste zijn geliefde Euridice uit de onderwereld
heeft gered, laat regisseur Peter te Nuyl een complete cocktailparty
op het toneel verschijnen. Dat komt, na anderhalf uur soberheid en
summiere suggestie, tamelijk onverwacht. Nag onverwachter is het dat
Euridice zich losmaakt van Orpheus, eventjes onwennig ronddoolt door
de menigte, en dan, vlak voor het vallen van het doek, met een
reuzevaart de benen neemt.
Uit het programmaboekje is te leren dat Te Nuyl Glucks Orpheusverhaal
met enige argwaan tegemoet treedt. Wie dergelijk huiswerk achterwege
heeft gelaten wordt pas in de laatste minuten iets gewaar van die
argwaan. Maar zelfs ijverige studenten zal het niet makkelijk vallen
om in deze voorstelling bewijzen te ontdekken voor Te Nuyls these
dat Orpheus in de eerste plaats zijn kunst wil verfijnen, en dat de
redding van Euridice dus niet zijn hoofddoel is, maar slechts een
middel om dat te bereiken.
Een interessant idee, maar zolang de slecht leesbare, want wit op
grijs gedrukte toelichting er meer over zegt dan het getoonde heb je
daar als toeschouwer weinig aan.
Wat dat betreft verschilt de weinig mededeelzame, maar overigens
onberispelijke en esthetische enscenering van Te Nuyl weinig van de
versie die ruim drie jaar geleden voor het eerst te zien was bij de
Nederlandse Opera.
Significanter is dat nu niet de Parijse versie van Orphée uit
1774, maar de Weense, in het Italiaans gezongen oerversie uit 1762
wordt opgevoerd, en dat er - mede daardoor - een nieuwe cast te horen
is. De Parijse Orphée-partij was geschreven voor een hoge tenor, voor
de Weense Orfeo is eigenlijk een castraat-alt nodig. Nu zijn de
kwaliteiten van de castraatzangers legendarisch, maar ik durf de
veronderstelling best aan dat wat de Amerikaanse countertenor Brian
Asawa hier bij zijn Europese debuut laat horen - een krachtig, warm
en allesbehalve steriel geluid - dicht in de buurt komt. Zelfs naar
opera-maatstaven waren de ovaties na afloop extatisch.
Dat Gluck zijn Orpheus twee bedrijven lang praktisch zonder tegenspelers
laat ronddwalen heeft alles te maken met zijn destijds nieuwe opvatting
van het genre opera. Gluck streefde naar expressiviteit zonder loos
vocaal vertoon en naar een doorgaande dramatische lijn, met naadloze
verbindingen tussen aria's en recitatieven. Het is wonderlijk dat deze
verinnerlijking van de muziek, die toen de dramatiek verhoogde, nu
juist een dramatisch, of beter gezegd dramaturgisch probleem oplevert.
Voeg hierbij het onoplosbare probleem dat de Stopera juist voor deze
opera een volstrekt overmaatse toneelopening en een volstrekt ondermaatse
akoestiek heeft, dan dwingen de prestaties van de regisseur, de vormgevers
en de onder Hartmut Haenchen verzamelde musici zonder meer respect af. Te
Nuyl heeft alle entourage - herders, hellegeesten en bijpassende decors -
buiten beeld gehouden. Daardoor legt hij Asawa een flinke last op de schouders,
want die moet in de eerste twee bedrijven. meer nog dan Gluck voor ogen moet hebben
gestaan, nagenoeg in zijn eentje de voorstelling dragen. Hij doet dat
voortreffelijk, slechts af en toe geassisteerd door Amor (innemend vertolkt
door de Engelse jongenssopraan Samuel Burkey), door het vanuit de bak
opererende koor en door het enige requisiet van de voorstelling, een enorme lap stof.
De belichting is prachtig, het toneelbeeld is prachtig en de verzorgde
manier waarop Haenchen en het Nederlands Kamerorkest tinten, details
en grote lijnen neerzetten is prachtig, al is het Koor van de Nederlandse
Opera niet helemaal prachtig, omdat het te groot is en soms tot keffen
neigt. Ogen en oren worden kortom alom gestreeld, en
toch blijft het geheel statisch en
oratorium-achtig, zodat je als toeschouwer helemaal zelf mag verzinnen wat
er bij te denken valt.
Pas als Asawa eindelijk zijn in T-shirt en spijkerbroek gestoken Euridice,
de Duitse sopraan Christiane Oelze, tegenover zich krijgt, komt er gloed in
de voorsteIling. Oelzes heldere timbre mengt voortreffelijk met Asawa's
iets meer gevoileerde counter, en ze geeft Euridices groeiende
vertwijfeling overtuigend gestalte. Na het met een dramatische
lichtwisseling onderstreepte moment dat Orpheus haar tegen het verbod
in toch aankijkt vormt zijn aria Che faro senza Euridice? inderdaad de
artistieke climax van de opera - in zoverre heeft Te Nuyl het goed
gezien. Ook is het waar dat Glucks geforceerde goede afloop een anticlimax
oplevert. Maar wat in de mathematica een ijzeren wet is - min maal min is plus - geldt niet
automatisch voor theater. De antianticlimax van een deus ex machina en
dan toch een unhappy end is weinig overtuigend: onder de dubbele bodem
gaapt niets dan leegte. Ook wat Orpheus er zelf van vindt wordt geheel
aan de eigen fantasie overgelaten.
© Frits van der Waa 2006