Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 11 oktober 1993, Kunst, recensie

Babylonisch Requiem van Henze

Requiem van Hans Werner Henze, door het Schönberg Ensemble en het Asko Ensemble o.l.v. Oliver Knussen. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Den Haag, 13 oktober. Radio 4: 15 oktober, 20.02 uur.

Het was niet zo'n gek idee van de VARA-Matinee om de uitvoering van Hans Werner Henzes Requiem uitgerekend in de rondom het werk van Gustav Mahler opgebouwde M-serie onder te brengen. Het werk van Henze vertoont zekere parallellen met dat van de bewierookte symfonicus: kleur, emotionaliteit, heftige stemmingswisselingen, en een ongegeneerde toepassing van tal van vocabulaires.

Dat wil nog niet zeggen dat Henze de Mahler van de twintigste eeuw is.

De 67-jarige Henze is, zoals alle Duitse componisten, overschaduwd door zijn generatiegenoot Karlheinz Stockhausen, wiens reputatie als de Wagner van de twintigste eeuw nu al nauwelijks meer ter discussie staat. Toch is zijn faam groter dan de bekendheid van zijn werk in Nederland doet vermoeden. Het Gelders Orkest heeft zich ooit voor hem ingespannen, maar het sloeg niet echt aan.

In Engeland bijvoorbeeld ligt dat anders. Daar maken top-dirigenten als Simon Rattle en Oliver Knussen zich sterk voor zijn muziek. De ontstaansgeschiedenis van het Requiem is daarmee zelfs nauw verbonden. De kiem van het werk ligt in de Introitus die Henze in 1990 componeerde ter nagedachtenis aan Michael Vyner, de artistiek leider van London Sinfonietta. In de twee daaropvolgende jaren groeide daaruit een compositie van vijf kwartier, het negendelige, geheel instrumentale Requiem.

Voor de eerste uitvoering in Nederland hebben het Asko Ensemble en het Schönberg Ensemble zich - onder Knussen - verenigd tot een waar Orkest van de Twintigste Eeuw. De twee leidende nieuwe-muziekgezelschappen hebben aangekondigd intensiever te gaan samenwerken en - met behoud van de eigen identiteit - een gemeenschappelijk artistiek beleid te gaan voeren. Reinbert de Leeuw en Oliver Knussen zijn de hoofdpersonen in deze coalitie, die in maart opnieuw bijeen zal komen voor een tweetal Ligeti-programma's. Daarnaast blijven beide ensembles samenwerken met gast-dirigenten, waaronder John Adams, Peter Eötvös, Hans Zender, en ook Concertgebouworkest-chef Riccardo Chailly.

Het gaat de twee ensembles dus voor de wind, ook internationaal gezien. Vorige maand nog speelde het Schönberg Ensemble in de 'Warschauer Herfst' werken van Szymanowski en Gorecki en behaalde daarmee de 'Orpheus'-prijs voor de beste uitvoering van werken van Poolse componisten. De twee ensembles opereerden zaterdag onder Knussens ietwat bedachtzame leiding als een waar orkest, compleet met een illuster strijkersfond, hoe bescheiden de omvang van deze sectie ook was. Aan de fonkelende solo-bijdragen van pianiste Marja Bon en trompettist Peter Masseurs zal het evenmin gelegen hebben dat Henzes Requiem niet volkomen bevredigde. De oorzaak ligt in het woelige, Babylonische karakter van het stuk zelf, dat alle kanten uitvliegt en toch dikwijls zijn draai niet lijkt te vinden.

Stravinsky, Mahler, Stockhausen, Messiaen, het echoot van alle kanten. Weliswaar bereikt Henze menigmaal op het snijpunt van de echo's een eigen idioom, toch wekt het stuk de indruk dat zijn inventiviteit en zijn niet geringe vermogens als instrumentator met hem op de loop gegaan zijn. Het Requiem biedt vele glorieuze momenten - bijvoorbeeld de manier waarop de solotrompet in het Lacrimosa tonen uit het harmonisch decor omhoog doet komen, de intrigerende ritmische legpuzzels in het Rex tremendae, of de herhaalde stormloopjes naar hoge topnoten in de Introitus - maar telkens weer verdwijnt de glimp van openbaring achter een floers van duimendikke, schemerige samenklanken, of onder een stortvloed van nieuwe associaties. En wat geldt voor de korte baan geldt evenzeer voor de negendelige opbouw. Ook al is er gedurige afwisseling tussen demonische dreiging en troostrijke elegieën, ook al is het vijfde, centrale deel een stuk dat staat als een huis, en ook al werkt het afsluitende Sanctus als een plechtstatige catharsis, toch doet het traject dat in dit Requiem wordt afgelegd sterk denken aan een tocht door een overdadig gedecoreerd, maar ondoelmatig ingericht gebouw.


© Frits van der Waa 2006