de Volkskrant van 18 oktober 1993, Kunst, recensie
Edo de Waarts Mahler kan met een ster in de annalen
Schönberg, Berg en Mahler door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Edo de Waart.
Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 22 oktober, 20.02 uur. Nederland 3 (alleen Mahler): 7 november, 12.50 uur.
Gustav Mahlers Eerste Symfonie is van een bedrieglijke eenvoud,
schijnbaar primitief zelfs, omdat Mahler hier vaak gebruik maakt
van de bourdon, de doorklinkende toon, het orgelpunt, noem het
hoe je wilt. Hoe vaak zou het werk al geklonken hebben in het
Concertgebouw? De uitvoering die Edo de Waart en zijn Radio
Filharmonisch Orkest daar zaterdag gaven kan met een sterretje
in de annalen worden bijgeschreven.
De eerste pagina's zetten - letterlijk - de toon. Het plateau
van die liggende toon heeft een psychologische betekenis. In eerste
instantie maakt ze een volkstüimliche, haast naïeve indruk. Maar
het natuurtafereel van het eerste deel - ondenkbaar zonder Beethovens
Pastorale - maakt voortdurend metamorfoses door en is drie kwartier
en drie delen later veranderd in een grandioze, oogverblindende
stroom muzikaal magma. Zo klonk het bij De Waart.
Als de liggende toon het papier is zijn de eerste tekens die
daarop verschijnen de kwart-motieven die het hele werk beheersen
en waaruit zich allengs uitgebalanceerde mengelingen van kleur en
melodie ontwikkelen die het gegons van het papier bijna aan het
oor onttrekken. Zo klonk het blj De Waart.
De grondtoon heeft ook architectonische betekenis. Mahler gebruikt
niet steeds dezelfde
grondtoon. De muziek gaat van plateau naar plateau. Zo is deze
symfonie als het ware opgebouwd uit grote, soms bijna statische
vlakken.
Die vlakken zijn hier essentieel, maar ze zijn niet de
hoofdzaak - het kan ook zonder, zoals Mahler in later, veel
minder grondtonig werk heeft bewezen. In deze symfonie, zijn
eerste, had hij de grondtoon nog nodig am alles bijeen te houden,
misschien niet eens zo zeer voor zichzelf als wel voor de luisteraar.
Tegelijkertijd vestigt het uitstellen van significante harmonische
ontwikkelingen de aandacht sterker op de orkestkleuren, op de
melodielijnen, en, uiteraard, op momenten dat het papier dreigt
te bezwijken onder de verwikkeling van die lijnen en dus verschoven
moet worden. Nog supremer zijn de passages waarin de muziek geruime
tijd haar grondtonigheid prijsgeeft, en op eigen kracht voortgestuwd,
verschillende harmonische sferen doorkruist alvorens veilig te landen
op de volgende bourdontoon. Ook zo klonk het bij De Waart.
De grondtonigheid van Mahlers Eerste is des te intrigerender
omdat ze, zoals we nu weten, de kiem van haar eigen destructie in
zich draagt. De symfonie kwam vooral in dat licht te staan doordat
ze werd voorafgegaan door twee werken van Mahler-erfgenamen, de
Drei Orchesterstücke op. 6 van Alban Berg en de .Sechs kleine
Klavierstücke, op. 19 van Arnold Schönberg. Muziek waarin elke
grondvlak-werking zo goed als uitgebannen is.
Schönberg componeerde zijn op. 19 'in 1911, Mahlers sterfjaar.
Het laatste deel heet zelfs een
in memoriam te zijn. Op verzoek van de VARA-Matinee (tegenwoordig
VARA-VPRO-NOS-Matinee) bewerkte Jan van Vlijmen de zes minuscule
pianostukjes voor groot orkest. Dat mag incongruent lijken, maar
dat is het niet, omdat Van Vlijmen het orkest alleen als
kleurenreservoir behandelt en maar een paar klankkraantjes tegelijk
opendraait
Zijn voorkeur gaat hoorbaar uit naar de donkerder klankkleuren,
zodat de mikrokosmos die in deze zes aforismen schuilt merendeels
in een mild strijklicht kwam te staan. Soms verdoezelde dat het
kristallijne van de oorspronkelijke pianoversie, in die
ene maat waar nu een solohoorn tweeëndertigsten moet hameren
bijvoorbeeld, maar ook kwamen er onvermoede details naar voren,
zoals de subtiele reliëfwerking in de droge tertsherhalingen van
het tweede deel. Zelfs in de meest terughoudende bewerking schuilt
een interpretatie. In dat opzicht is Schönberg in goede handen
bij Van Vlijmen, die naar eigen zeggen met liefde al diens pianowerken
voor orkest zou bewerken.
In Bergs uitermate gecompliceerde Orchesterstücke
ontvouwt zich een zowel angstaanjagend als
fascinerend drieluik waarin ontwikkeling, verwikkeling en
verwijzing dooreengevlochten en tach vluchtig gemaakt worden.
De ingewanden van de negentiende eeuw, aangetast door het fin de
siècle, blootgelegd, geanatomiseerd, gereanimeerd en feilloos
naar het heden getransplanteerd. Zo klonk het bij De Waart.
© Frits van der Waa 2006