Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 19 oktober 1993, Kunst, recensie

Grietje en Hans door SKON geraffineerd en halfslachtig

Grietje en Hans, opera van Engelbert Humperdinck, door Opera SKON. Stadsschouwburg, Amsterdam. Tournee.

Drie jaar na de Freudiaans getinte regie waarin de Nederlandse Opera Hänsel und Gretel voor grote mensen opvoerde, presenteert de Stichting Kameropera Nederland (SKON) Humperdincks opera in een versie voor 'iedereen vanaf vier jaar'. Het meesterwerkje van Humperdinck, dat precies honderd jaar oud is, heet bij de SKON Grietje en Hans, want regisseur Javier López Piñón ziet Grietje als de hoofdpersoon. Dat komt er niet echt uit. De slungelige, niet op zijn mondje gevallen Hans, gezongen door Ingrid Stijsiger, is veel levensechter en beter verstaanbaar dan zijn mollige, brave zusje (Claudia Patacca). Braaf is nu eenmaal niet boeiend.

De hele opera is trouwens aan de brave kant. Humperdinck neemt alle tijd, tot na de pauze, om Hans en Grietje bij het huisje van peperkoek te laten belanden, waar ze dan, misplaatst maar geestig, in een Wagneriaanse Walkurenjubel de lof van het snoep bezingen. Pas dan komt er iets terecht van de beloofde vaart en humor. De heksenkunsten van Sasja Hunnego, een kannibaalse Liz Taylor, zijn eerder grappig dan griezelig, en er is geen woord van te verstaan - ze werken weI.

Aan alles is te merken dat de SKON met bescheiden middelen moet werken. Toch slagen het vijfpersoons-orkest en het handjevol zangers erin om recht te doen aan de souplesse, de kleur en de expressie van Humperdincks muziek. De stemmen zijn oorstrelend, al is het een beetje jammer dat drie van de zes zangers nagenoeg onverstaanbaar zijn. De vertaling, die de SKON overigens betrokken heeft bij de Nederlandse Opera, loopt als een trein. Maar het meest overtuigend is de geraffineerde miniatuurversie die dirigent Boudewijn Jansen van Humperdincks grote orkestpartituur heeft gemaakt.

Vergeleken met de professionele behandeling van de muziek leunen de enscenering en de regie een beetje tegen de huisvlijt aan. De decors mogen van bordpapier en plakkaat- verf zijn, daarom hoeven ze er nog niet zo uit te zien. De leuke ideeën zijn zelden doeltreffend uitgewerkt. Als een dauwmannetje is uitgerust met aquariumslangen en waterpistolen is het een teleurstelling dat er geen druppel water aan te pas komt. Zo effectief als het heksehuis is vormgegeven, als een ware koekfabriek, compleet met oven, raderen en lopende band, zo ineffectief oogt het moeizame geklauter waarmee de heks in het vuur verdwijnt.

Nog halfslachtiger zijn de kunstgrepen waarmee Piñón vermoedelijk wil uitbeelden dat het hele verhaal zich afspeelt in Grietjes verbeelding. Zij blijft thuis terwijl Hans het bos in is gegaan. Later, wannneer ze toch alle twee verdwaald zijn, komt opeens hun vader het bos inwandelen. De kinderen die daarmee uit de voeten kunnen, moeten wel zwaar theatraal getraind zijn. Voor de meegenomen vertegenwoordigers van de doelgroep (vijf en zeven) was deze eerste kennismaking met het verschijnsel opera desondanks een belevenis. En daar gaat het toch maar om.


© Frits van der Waa 2006