de Volkskrant van 25 oktober 1993, Kunst, recensie
Harpspelen verkieslijk boven prijzen krijgen
Badings, Diepenbrock, Kerstens en Bon, door het Nederlands Kamerorkest
en het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Hartmut Haenchen. Beurs van Berlage,
Amsterdam.
Berlioz, Flothuis en Caplet, door het Radio Symfonie Orkest en Manja Smits
o.l.v. Jansug Kakhidze. Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 29/10, 20.02 uur.
Harpiste Manja Smits speelt liever dan dat ze een prijs krijgt, zoveel
werd zaterdagmiddag duidelijk in het Matineeconcert. Jan Riezenkamp, die
als directeur-generaal culturele zaken van WVC gereed stond om haar de
Nederlandse Muziekprijs te overhandigen, kon haar nog maar net beletten
de eerste noot van Caplets Divertissement à l'espagnole in te zetten. Nadat
hij uitgesproken was toog Smits onverdroten weer aan het werk.
Riezenkamp kwam met enige cijfers, die eens te meer aantoonden hoe
zwaar het kaliber van de Muziekprijs-winnaars bewaakt wordt. Sinds de
instelling van de Nederlandse Muziekprijs, veertien jaar
geleden, zijn 160 musici beoordeeld in selectieronden. Daarbij waren in
al die jaren maar twee harpisten, waarvan Manja Smits als enige de proef
doorstond. Ze is de dertiende muzikant in succesie die de prijs behaald heeft.
Smits heeft na haar studie in Nederland onder andere in Moskou haar
licht opgestoken, waar ze haar robuuste, kernachtige toonvorming ongetwijfeld
heeft kunnen aanscherpen. Caplets veeleisende solostuk ging ze met katachtige
felheid en precisie te lijf, waarna ze in een niemendallerige, maar virtuoze
Cadens van Donizetti liet horen dat ze ook alle kneepjes en kleuren van het
arpeggio in de vingers heeft.
Marius Flothuis, het nu bijna 79-jarige geweten van de Nederlandse muziek,
componeerde speciaal voor deze gelegenheid een Poème voor harp en klein
orkest. Het is de vraag of dit het soort stuk is wat Manja Smits verwacht
had, want de harp moet de solistenplaats delen met
een altsaxofoon en een dwarsfluit, en heeft een rol die eerder begeleidend
dan concertant is. Met zijn rapsodische vorm van vijf aaneengesloten
deeltjes en zijn nogal vooroorlogs, duidelijk Frans georiënteerd harmonisch
palet, een Latijns-Amerikaans vleugje percussie inbegrepen, is het niettemin
een innemend werk.
Voor het overige ging in dit concert alle aandacht naar Berlioz en
de Georgische dirigent Jansug Kakhidze, een dompteur op leeftijd. Met
zijn flitsende, grafische gebarentaal bewoog hij het Radio Symfonie Orkest
vooral in de meer exuberante delen tot gloedrijk en scherpgesneden spel. De
introvertere passages klonken daarentegen een beetje vlak.
Daags tevoren brachten het Nederlands Kamerorkest en het Nederlands
Kamerkoor een geheel Nederlands programma, dat volledig was samengesteld
uit 'oudere', dat wil zeggen al eerder uitgevoerde werken. Juist omdat zo
veel eigentijdse muziek na de première
prompt bijgezet wordt in de archieven is het intitiatief om zulke mummies
af en toe uit hun sarcofaag te halen prijzenswaardig. En het loont ook nog,
zeker wanneer er een bevlogen dirigent als Hartmut Haenchen aan te pas komt.
De Goethe-koorzettingen van Diepenbrock kunnen weliswaar weer snel de
kist in (met uitzondering van het juweeltje Wanderers Nachtlied), maar de
Negende Symfonie van Henk Badings uit 1960 had veel interessants te bieden,
al was het alleen maar de wrijving tussen troebele en heldere harmonieën en
de botsingen tussen vroeg-, midden- en laat-twintigste eeuwse idiomen. De
Megaliet van Huub Kerstens, een bewerking van zijn Tweede Strijkkwartet uit
1986, is een terughoudende, consequente expeditie langs intervallen die als
in een soms bijna stilvallend mobile om elkaar heen bewegen.
Maar wat het concert werkelijk de moeite waard maakte was de vlammende
uitvoering van Willem Frederik Bons Requiem. Bon, die
tien jaar geleden op 43-jarige leeftijd overleed, componeerde dit werk in
1966-67. Hij heeft het nooit gehoord. Pas vijf jaar geleden is het voor het
eerst uitgevoerd door het Frysk Orkest.
De manier waarop Bon de drie krachten in dit stuk - koor, piano en
strijkers - zowel in de klank als in de constructie tegen elkaar
uitspeelt is indrukwekkend. Het koor opereert veelal als een groot blok,
de strijkers in een veelstemmige verstrengeling, en de piano als een soort
van wegwijzer in het harmonisch weefwerk. In het centrale deel, het Dies
Irae, maakt het arsenaal even de indruk dat het niet toereikend is om de
grote boog te overspannen, maar dan blijkt in de twee afsluitende delen
dat het bij lange na niet uitgeput is.
Het Nederlands Kamer Orkest zal ook in komende jaren doorgaan met het
opgraven van 'oude' nieuwe muziek, een onderneming die alleen al door dit
Requiem volledig gerechtvaardigd is.
© Frits van der Waa 2006