de Volkskrant van 22 november 1993, Kunst, recensie
Schnittke zit zichzelf in de weg in 4-mainsconcert
Nieuw Sinfonietta Amsterdam. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling:
Eindhoven (23/11) en (met Mozart i.p.v. Schnittke) Rotterdam (22/11) en Oosterhout (24/11). Radio 4: 26/11.
Nieuw Sinfonietta Amsterdam, het strijkorkest dat zich in een
komeetachtig tempo zowel faam als sponsors als subsidie heeft
verworven, maakt zich onder zijn dirigerende tijger Lev Markiz
bij voorkeur sterk voor muziek waarin niet alleen de abstracte
materie, maar ook het hogere mysterie van de muziek aan bod komt.
Wat dat betreft is Schönbergs laat-negentiende eeuwse
Verklärte Nacht het ensemble op het lijf geschreven. Markiz
zette er in de Zaterdagmatinee in het Concertgebouw niet alleen
gedecideerd alle puntjes mee op de ä, hij ontwrong zijn muzikanten
tevens het uiterste aan klankraffinement, transparantie en
gesuggereerde hartstocht.
Dat de twee voorafgaande werken, ... durch einen Spiegel ...
van de Fin Joonas Kokkonen en het vijf jaar oude, maar voor
Nederland nieuwe Concert voor piano vierhandig van de Rus Alfred
Schnittke minder losmaakten, lag niet aan Sinfonietta, maar aan
de stukken.
Kokkonen, inmiddels 72, is na diverse turbulenties in het
hedendaags componeren te hebben doorgemaakt al lang geleden
tot een bezadigde stijl teruggekeerd. Zijn zestien jaar oude
stuk bood, naast de aardige combinatie van strijkers en klavecimbel,
een Britten-achtige sensualiteit en een dienovereenkomstige braafheid.
Uit een gedragen opening ontwikke1t zich middels een dansmuziekje een
lichte heftigheid. Dan voigt een omslag, die na enige tijd wordt
gevolgd door een nieuwe omslag, een procedure die tegen de tijd
dat het stuk ten einde is tamelijk omslachtig begint te worden.
Zo oorstrelend als Kokkonens werk, zo onbehaaglijk is de muziek
van Alfred Schnittke. Dat komt door de voor hem kenmerkende hang naar
zelfdestructie. Schnittke lijkt zichzelf voortdurend tegen te spreken
en te dwarsbomen. Het ene idioom gaat al dan niet abrupt over in het
andere. Wat helder is wordt troebel, en wat mooi is raakt alras
ontsierd (zeIden' vice versa'). Zijn stukken zijn als individuen met
meervoudig gespleten persoonlijkheden, wier identiteit slechts
berust op de ongrijpbaarheid waarmee ze van masker verwisselen.
Dat zulke verknipte muziek buitengewoon werkzaam kan zijn
bewees Schnittke vorig jaar met zijn opera Life with an idiot.
Gaat het echter om op zichzelf staande muziek, dan zit de
achterliggende idee (want Schnittke doet dat niet zo maar) wat
mij betreft de muziek zelf snel in de weg. Een verschijnsel dat
zich bij Mahler, Sjostakovitsj en al die andere componisten van
sarcastische, verwijzende, dubbelzinnige en wie weet autobiografische
muziek niet voordoet.
In Schnittkes quatre mains-pianoconcert (een zelden beoefend genre)
tekent zich tussen alle brokstukken, catastrofes en collapsen door
toch iets af wat lijkt op een zoektocht naar eenheid. Het solistenduo
(in dit geval Boris Bermar en Peter Frankl) en het orkest opereren
eerst om beurten, maar komen geleidelijk tot samenspel waarbij een
omhoog en omlaag pendelende chromatische sliert als bindmiddel fungeert.
De laatste episode, een steeds sterker uitgedunde schaduwmuziek,
bewerkstelligt zelfs een soort van loutering.
Toch is aan dit bouwsel van tegen elkaar gedrongen heterogene
elementen te horen, dat Schnittke doelbewust omgaat met kleur,
samenklank, lijnen en beweging. Het is de onomkeerbare, spanningloze
rechtlijnigheid waarmee elk segment zijn doem tegemoet gaat die deze
architectuur zo onbewoonbaar maakt.
© Frits van der Waa 2006