Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 18 januari 1994, Kunst, recensie

Een grabbelton vol surprises

Ma fin est mon commencement, canon-programma door het Nieuw Ensemble o.l.v. Micha Hamel. Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht. Herhaling: Arnhem, 18 januari.

Twee identieke melodieën die als de strengen van een DNA-molecule om elkaar heen spiralen, dat is het wezen van de canon. Het kan ook met drie, vier of nog meer stemmen, al wordt het dan gauw moeilijk om nog een beetje leven in de spiraal te houden. Maar de mogelijkheden van muzikale zelfvermenigvuldiging zijn niet beperkt tot het simpele Vader Jacob-principe. Een van de stemmen kan van achter naar voren lopen, of sneller dan de andere, of naar boven gaan waar de ander daalt. Aan de canon is geen eind.

Ma fin est mon commencement is het motto van het jongste programma van het Nieuw Ensemble, ontleend aan een driestemmige compositie van de middeleeuwer Guillaume de Machaut, die, overeenkomstig de titel, halverwege rechtsomkeert maakt. Dit programma, dat onderdak biedt aan componisten uit heden en verleden, is een grabbelton vol surprises, waarin de canonfactor de samenhang waarborgt. De brug naar het verleden wordt nog verstevigd doordat daar eigentijdse componisten als Theo Loevendie en de Italiaan Aldo Clementi voortbouwen op muziek uit Middeleeuwen en Renaissance.

Clementi, wiens van canons doordrenkte oeuvre de eerste aanleiding vormde tot het samenstellen van dit programma, transformeert in zijn Agnus Dei (Dufay) een aantal Dufay-fragmenten tot een intrigerend schemerlandschap waarin steeds dezelfde vage melodische gestalten rondwaren. Loevendie gaat in zijn bewerking van twee korte Machaut-canons minder ver. Het harmonisch fundament van de oorspronkelijke muziek blijft waarneembaar, maar is opgetuigd met versieringen en ritmische eigenaardigheden: een mooie samenwerking tussen twee door zeven eeuwen van elkaar gescheiden componisten.

Ook al bevatten twee nieuwe composities van Richard Rijnvos en Micha Hamel geen werkelijke canons, toch misstaan ze niet in dit boeket - mede dankzij de specifieke kleur van het Nieuw Ensemble. De 23-jarige Hamel, die bij dit concert tevens als dirigent optrad, exploiteert in zijn Pinocchio die timbres vindingrijk. Het stuk bevat veelkleurige geluiden die ondanks een zeker losse-floddergehalte ten langen leste een Kagel-achtige theatrale weemoed teweegbracht.

Dat Rijnvos zijn Stanza heeft gebaseerd op een raadselcanon van de zestiende-eeuwse componist Ghiselin Danckerts is aan het klinkend resultaat - een traag verglijdende kistorgelsolo waaraan acht andere spelers af en toe een toon mogen toevoegen - niet af te horen. Canontechnieken maken het begrip 'tijd' beweegbaar en dubbelzinnig. Het spel dat Rijnvos speelt lijkt daarentegen gericht op het stilzetten van de tijd. Dat lukt.

Of het tot boeiende muziek leidt is een tweede. Maar de omringende canon-cascade bood tegenwicht, met muzikale zoekplaatjes van Stefan Wolpe, Arnold Schönberg, Elliott Carter, met drie zwierig vertolkte canons uit Bachs Musikalische Opfer, en met een zonderlinge Ockeghem-instrumentatie van Harrison Birtwistle. En de uitsmijter, een furieuze krimp-en-groeicanon van pianola-componist Conlon Nancarrow, voor instrumenten bewerkt door Joël Bons, bewerkstelligde in twee minuten de ultieme versplintering van tijd en ruimte.


© Frits van der Waa 2006