de Volkskrant van 5 maart 1994, Kunst, recensie
Overrompelende klankmengsels bij György Ligeti
Ligeti, Fómina en Vivier, door het Asko Ensemble, het Schönberg Ensemble en het Rubin Quartett o.l.v. Reinbert de Leeuw, m.m.v. Susan Narucki en Saschko Gawriloff. Dr. Anton Philipszaal, Den Haag. Herhaling: Amsterdam, 5 maart.
De geïnternationaliseerde Hongaar György Ligeti, de Canadees Claude Vivier en de Argentijnse Silvia Fómina hebben meer gemeen dan je zo op het eerste gezicht zou denken. In het werk van alle drie componisten, die horen tot verschillende generaties en afkomstig zijn uit verschillende continenten, staan kleur en vloeiende, evoluerende vormen op de voorgrond. Dat maakt het jongste programma van het Asko en het Schönberg Ensemble tot een fraai en sluitend geheel.
De samenwerkende ensembles spelen dat programma vanmiddag voor het laatst in (voorheen) de Vara-Matinee. Reinbert de Leeuw dirigeert, wat op zichzelf al een garantie is voor superieure uitvoeringen. Bovendien was Ligeti zelf deze week ook van de partij, en gezien de uiterst kritische houding van de inmiddels 70-jarige componist kunnen we er zeker van zijn dat Melodien uit 1971 en het in 1990 gecomponeerde, maar twee jaar later omgewerkte Vioolconcert geautoriseerde vertolkingen beleefden.
Het nu vijfdelige, ongeveer twintig minuten durende Vioolconcert is een fascinerend, maar ietwat onevenwichtig stuk. Het genre van het soloconcert is in de hedendaagse muziek hoe dan ook een beetje problematisch geworden. In vroeger tijden was doorgaans sprake van een spanningsveld tussen twee polen. de solist en het orkest. Maar in de nieuwe muziek treedt het orkest nag maar zelden als een blok op. Er zijn dus meer krachten tegelijk in het spel, zodat de leidende rol van de solist onder druk komt te staan.
Hoewel Ligeti violist Saschko Gawriloff heeft bedacht met een flamboyante, zeer virtuoze solopartij en hem uitdrukkelijk laat fungeren als aangever, zijn het toch de op elkaar gestapelde gebeurtenissen in het uiterst gedifferentieerde ensemble die de aandacht opeisen. Zo onstaat menigmaal de indruk dat de demarrages zich in het orkest afspelen, terwijl de vioolpartij in de slip-stream meefladdert. De omvangrijke solo-cadens in het slotdeel lijkt dan alleen maar te benadrukken hoe ver de twee partijen uit elkaar zijn geraakt.
De verbeeldingskracht en fantasie die Ligeti in dit stuk tentoonspreidt zijn niettemin overrompelend. Het is werkelijk polyfoon, letterlijk veelstemmig, waarbij de stemmen de gedaante hebben van in kleur en ritmiek contrasterende groepsbewegingen. Ook de vijf delen zijn heel verschillend, in lengte, in atmosfeer en zelfs in idioom. Het tweede en vierde deel vormen de zwaartepunten; het eerste en het derde deel zijn heel beknopt. De fusie van heterogene klankwerelden, die in alle delen een rol speelt, komt in het tweede deel het sterkst naar voren. Het opent met een volkslied-achtige melodie, die geleidelijk opgaat in een mengeling van tegenstemmen, die door uitgekiende 'valse' tonen van hoorns en ocarina's bizarre gedaantes aanneemt.
Ligeti is ontegenzeggelijk de grotere componist, maar zijn vermogen welluidende, nieuwe klankmengsels te ontdekken verbleekt naast de visionaire timbre-tovenarij van Claude Vivier. Het werk van Vivier, die elf jaar geleden, 34 jaar oud, vermoord werd, geniet een groeiende erkenning.
De zinderende, haast extatische schoonheid van Viviers Lonely Child werd dankzij het volmaakt met het ensemble mengende aandeel van sopraan Susan Narucki nog intenser. Het stuk, een aaneenschakeling van uitgerekte spanningsbogen, heeft een bespiegelend, bijna ritueel karakter dat haaks staat op het driftleven van Ligeti en zijn in 1962 geboren leerlinge Silvia Fómina. Haar Im Halbdunkel, voor twaalf strijkers, slaat na een notenspervuur om in een zwarte, mistroostige nachtmuziek. Hoewel Fómina de schurende klank consequent vasthoudt en de dramatiek - mede dank zij het geladen spel - zijn effect niet mist, staat de schaal van het stuk op gespannen voet met de eenzijdigheid van de expressie. Dat maakt het een tikje pretentieus.
© Frits van der Waa 2006