Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 12 maart 1994, Kunst, recensie

Indrukwekkende Harmonielehre

Copland, Debussy en Adams, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. John Adams, m.m.v. Roberta Alexander. Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: 13/3. Radio 4: 16/3, 20.00 uur.

In de moderne of, juister geformuleerd, twintigste-eeuwse C-serie van het Concertgebouworkest worden het komende seizoen 'een geheel nieuw concept en een andere presentatie van hedendaagse muziek' van kracht. Aldus de werftekst die ter hand werd gesteld aan de bezoekers van het laatste C-concert oude stijl. Hoe schoon de nieuwe bezem, gehanteerd door Jan Zekveld (sinds vorig jaar artistiek directeur van het orkest), gaat vegen wordt woensdag bekendgemaakt. Gezien Zekvelds illustere verleden bij de VARA-Matinee valt er veel te verwachten.

Toch was juist dit laatste concert van het seizoen een gebeurtenis van enig belang, die ook binnen het 'nieuwe concept' niet had misstaan. De Amerikaanse componist John Adams dirigeerde zijn eigen Harmonielehre, een eigen orkestbewerking van vier Debussy-liederen, en een stuk van Aaron Copland uit 1925.

Dat de Grote Zaal behoorlijk gevuld was, zal ongetwijfeld aan trekpleister Adams hebben gelegen, maar is ook de verdienste van de 'Picasso'-programmering die chefdirigent Riccardo Chailly de afgelopen jaren op deze serie heeft losgelaten - een recept dat helaas hoofdzakelijk neerkomt op: water bij de wijn. Het blijft afwachten of de vernieuwde C-formule (onverdund? met verhoogde waskracht?) deze publieksaanwas zal kunnen vasthouden.

Aan de optredens met Adams (47) zal niemand zich bekocht hebben gevoeld. Hij is misschien niet zo'n super-dirigent (hij doet het nog niet zo lang), maar hij staat zijn mannetje, zeker in zijn eigen werk. En dat werk, hoe toegankelijk, tonaal, en bijna traditioneel ook, is bijzonder.

Adams, vooral bekend geworden door zijn opera Nixon in China, begon zijn componistenloopbaan als minimalist, maar heeft dat idioom van meet af aan ondergeschikt gemaakt aan zijn streven naar beweeglijkheid, expressie en harmonische rijkdom. Dat hij daarbij zowat de hele muziekgeschiedenis doorschoffelt en hergebruikt is gezien het resultaat alles behalve een bezwaar. Zijn orkestratie van vier liederen uit Debussy's Cinq poèmes de Charles Baudelaire kan dan ook beschouwd worden als een vorm van stijloefening.

De bewerking is mooi, stijlgetrouw, en Roberta Alexander zong beeldschoon. Toch bleef de uitvoering wat bedeesd, wat ten dele aan Adams' dirigeerkunst zal hebben gelegen, en ten dele aan zijn veelvuldig gebruik van de donkere, lage blazersregisters. Coplands Music for the theatre spetterde wel, maar ook hier viel in de klankgeving een verfijnde molligheid te bespeuren.

Des te indrukwekkender was Harmonielehre uit 1985. Het stuk, dat in opzet lijkt op een driedelige symfonie, is een keerpunt in Adams' werk. Voor het eerst delft hij diep naar wat er onder de oppervlakte van het minimalisme kan schuilen. Het stuk is Romantisch, in de Mahleriaanse zin: het compositorisch graafwerk is tegelijkertijd een vorm van zelfonderzoek, en het stuk, met zijn toenemende inwendige conflicten, laat zich dan ook beluisteren als bekentenis-muziek. Zo moet in het eerste deel een Glass-achtige motoriek wijken voor een unendliche melodie, leiden de harmonische complicaties in het tweede deel tot een apoalyptische climax, en werkt het slotdeel, met zijn vervloeiing van iriserende harmonieën en klankkleuren als een bevrijdende katharsis. Of Adams de beste dirigent is van zijn eigen werk is een open vraag. Hoe elektriserend zijn interpretatie ook was, toch bleven er aspecten in het vage die in de cd-versie van het San Francisco Symphony Orchestra onder Edo de Waart onomfloerst naar voren komen. Maar daar is het dan ook een cd voor, dus is de vergelijking eigenlijk ontoelaatbaar.


© Frits van der Waa 2006