de Volkskrant van 11-04-1994, Pagina 8, Kunst, recensie
Festival in de IJsbreker eert vergeten instrument
Klavecimbel
ontwaakt uit eeuwlange slaap
Het Klavecimbel; concerten, lezingen en workshops in de IJsbreker en
de Waalse Kerk, Amsterdam.
We lusten nóg wel zo'n week met klavecimbelmuziek. De muziek, daar
valt over te twisten, maar de klank van het instrument, zinnelijk en toch
aristocratisch, mechanisch en toch sensitief, die blijft een klein wonder.
Een verzoek van Frances Bedford, lexicografe van de twintigste-eeuwse
klavecimbelliteratuur: of we haar de komende jaren op de hoogte willen houden
van nieuw repertoire, want in 2001 wil ze de eeuw compleet in de data-base.
'Het klavecimbel', zegt Bedford, 'heeft honderd jaar lang geslapen, net als
Doornroosje.' Zo is het: tussen 1796, het jaar waarin Beethoven een
krankzinnig banjo-achtig stuk voor mandoline en klavecimbel produceerde, en
1896, waarin Ravel de 'tokkelpiano' weer wakker kuste door haar als
liedbegeleider op te voeren, is het klavecimbel volstrekt vergeten geweest.
De IJsbreker heeft het instrument in een week tijd weer laten horen. Publiek
was er genoeg, maar tot waarlijk levendige wandelgang-gesprekken, zoals die
zich voordeden tijdens eerder in de IJsbreker gehouden instrumentenprojecten,
heeft het klavecimbelfestijn niet geleid. Enigszins voorspelbaar, want
klavecinisten zijn solisten, en bovendien beduidend dunner gezaaid dan
bijvoorbeeld blokfluitspelers.
Maar de kwaliteiten van het instrument zijn uniek en hebben dan ook menige
componist van naam verleid. Niettemin neemt het klavecimbel nog altijd een
wat marginale positie in. Redenen genoeg om Doornroosje nu eens uitgebreid
aan het woord te laten - en haar anatomie te bestuderen.
'Een klavecimbel is een getokkeld snaarinstrument, niet een piano met een
ander geluid', houdt de Finse componist en klavecinist Jukka Tiensuu zijn
gehoor voor. Veel componisten die voor klavecimbel schrijven maken
denkfouten, ze noteren bijvoorbeeld hoe luid tonen moeten klinken, forte,
piano of zelfs crescendo, terwijl een klavecimbeltoon altijd even hard is. De
geluidssterkte moet dus worden 'meegeschreven in de noten': wie hard en zacht
wil, moet meer of minder tonen voorschrijven. Ook is het zonde om het
klavecimbel alleen maar als een typemachine te laten ratelen, vindt Tiensuu.
'Het gaat niet om het tokkelen, maar om dat wat er achteraan komt, de toon.'
Tiensuu zelf is een van de groten in de wereld van de moderne
klavecimbelmuziek. Zijn werk is microtonaal, niet van het soort waarin alles
door elkaar wordt gehusseld, maar muziek waarin met uiterst geraffineerd
harmoniebesef de grens tussen 'zuiver' en 'onzuiver' wordt afgetast, en
menigmaal uitgewist. Als klavecinist imponeert hij met vederlicht spel,
razendsnel rondritselend, als een muis.
De Pools/Franse Elisabeth Chojnacka daarentegen is de kat onder de
klavecinisten, een waar speelbeest dat zich vastbijt in haar prooi en alle
muziek die onder haar handen komt tot een elektriserende ervaring maakt. Daar
hoort ook geluidsversterking bij, en in Thomas Kesslers Harpsichord Control -
een sterk stuk - zelfs een computer.
Een derde ster is de Engelse Jane Chapman, nauwelijks minder gedreven, maar
jammer genoeg te weinig kieskeurig. Haar programma, hoofdzakelijk muziek voor
klavecimbel-plus-elektronica van Britse en Amerikaanse herkomst, ging teloor
in oeverloos gemeander.
Temidden van de tientallen beluisterde werken zaten krachtige stukken als
Khoaï van Iannis Xenakis en het korte Zimbal van Usko Merilainen, maar
ook een surprise van Ton de Leeuw uit 1950, een reeks variaties over Au clair
de la lune. Daarentegen waren er ook talloze snuisterijtjes en zelfs
prullaria. Lang niet alle componisten, zelfs degenen die het kunnen, weten
werkelijk raad met het klavecimbel. Dat blijkt vooral wanneer ze het
instrument combineren met een ensemble, want dan belandt het maar al te
dikwijls - onverdiend - ergens op de de tweede rang, als een soort kleurtje.
Het manifesteerde zich vooral bij het programma van Nieuw Sinfonietta
Amsterdam. In Guus Janssens Zoek is het klavecimbel een volwaardige evenknie
van de piccolo en de strijkers, maar in Andries van Rossems nieuwe werk
Harpsichord and Strings blijft de confrontatie al enigszins steken in een
vermoeden. En de uitgevoerde werken van Denisov en Kokkonen rechtvaardigen
het nauwelijks om de klavecinist nog als solist in het programma te
vermelden.
Nee, van die 5000 stukken zullen de meeste over honderd jaar wel vergeten
zijn, al is er tegen die tijd vast een veelvoud bijgekomen. Want voor het
klavecimbel ligt vast en zeker een roemruchte toekomst in het verschiet.
© Frits van der Waa 2006