de Volkskrant van 20-06-1994, Pagina 9, Kunst, recensie
Razende Noach zet schouwburg op stelten
Noach, van Guus Janssen en Friso Haverkamp, door de Nederlandse
Opera. Amsterdam, Stadsschouwburg. Herhalingen t/m 21 juni.
'...En zag dat het slecht was.' Die ene regel is Noach in een notedop. Noach,
een opera die geen opera is, over een redding die eigenlijk een verdoeming
is, is een even cynische als hilarische omkering van het bekende verhaal uit
Genesis - en zit vol tonen en klanken die geen notenbalk kan herbergen.
Noach, die een ark vol dieren boven water hield, maar de rest van de wereld
ten onder liet gaan in de golven, is in deze opera van Guus Janssen en Friso
Haverkamp de belichaming geworden van al het onheil dat een onwetende, door
waandenkbeelden gedreven mensheid maar kan aanrichten.
'De schepping een zinkend schip, en de ark een steen om de nek.'
Tekstdichter Haverkamp noemde de strekking van Noach na afloop van de
première 'realistisch'. Componist Guus Janssen ontkende in alle
toonaarden dat de coloratuur die hij Noach's Vrouw (Claron McFadden) in de
mond heeft gelegd ook maar iets te maken heeft met die van Mozarts
Königin der Nacht. 'Met de sirene van een ziekenauto', dat wel.
Pierre Audi, die het stuk regisseerde, omschreef de opera als de meest
oorspronkelijke van de dertig muziektheaterprodukties die hij tot nog toe
geregisseerd heeft. Het was niet te veel gezegd.
Dat de samenwerking tussen Haverkamp, Janssen, Audi en Karel Appel, de
ontwerper van decors en dierenkostuums, zou leiden tot een opmerkelijk stuk
muziektheater was met enige goede hoop te voorzien. Maar dat de opbrengst
zo'n eigengereide mengelmoes van anarchie en beteugeling, zo'n merkwaardig
uitgebalanceerde combinatie van zwartgalligheid en lichtvoetigheid zou zijn,
dat was desondanks een verrassing.
Er gebeurt weinig in Noach, en tegelijkertijd ontzettend veel. De kern van
het verhaal ligt in de weigering van Mevrouw Noach, die zich opwerpt als
verdedigster van de natuur, om zich aan boord van de ark te begeven. Het
conflict loopt uit op een muiterij, waarna Noach - gespeeld en gezongen door
een onherkenbaar opgetuigde Lieuwe Visser - in een kooi wordt opgetakeld. De
elementen die hij oproept, een windgolf en een lichtboog, houden elkaar in
evenwicht, tot het 'Geraamtevogeltje', Haverkamps versie van de duif met de
olijftak, in een helse catastrofe alles ineen doet storten en het verhaal
eindigt waar het begonnen is.
De precieze toedracht van dit alles is even moeilijk te visualiseren als
andere onmogelijke voorschriften van de scenarist, die bijvoorbeeld ook een
zwerm vleermuizen uit de mond van mevrouw Noach wil laten opstijgen. Maar dat
hindert niet. Waar Appels vleermuizen ook vandaan komen, ze zijn dreigend
genoeg. En al is het Geraamtevogeltje een danser geworden, de ontploffing van
de regenboog, waarop Audi al zijn voorliefde voor pyrotechniek heeft kunnen
uitleven, is er niet minder onontkoombaar om.
Wat treft in Noach is de volstrekte onbevangenheid waarmee de makers, met
componist Guus Janssen voorop, het medium muziektheater tegemoet tegemoet
zijn getreden. De bindende kracht, die een brug slaat tussen Haverkamps
uitgebeten taal en Karel Appels menagerie van levensgrote, uit een
nachtmerrie weggelopen speelgoedbeesten, is Janssens muziek. Of beter gezegd,
de muziek van Janssen en zijn musici, want in Noach - en dat maakt de opera
tot een unicum - zijn gecomponeerde en geïmproviseerde muziek zodanig
met elkaar verstrengeld, dat ze elkaar niet kunnen ontberen.
Dat begint heel elementair met de letterlijk beestachtige geluiden die
blazers als Peter van Bergen, Joost Buis en Ab Baars uit hun instrumenten
halen. Het wordt al subtieler wanneer geleidelijk het hele ensemble
meedruppelt in het aanzwellende gedruis van regenbuien. En wanneer de
knauwende elektrische gitaar van Jacques Palinckx, via een elektronisch
tussenstation de stemmen van Visser en McFadden misvormt en het hele ensemble
'dirigeert' gaan het onvoorziene en het beraamde volstrekt onafscheidelijk in
elkaar op.
En dan is er nog die fascinerende rol van 'de elementen', vier mannen uit
Russisch Mongolië, die de meest ongelooflijke oergeluiden en subtiele
boventonen aan de muziek toevoegen. Dirigent Lucas Vis moet er ondanks de
grote zelfwerkzaamheid van de muzikanten een reuze klus aan gehad hebben om
dit heterogene gezelschap in juiste banen te leiden.
Tussen de diverse uitbarstingen door is Janssens muziek vaak opvallend
terughoudend. Op die momenten is het eerder theater- dan operamuziek, en doet
de componist een stapje terug om de zangers of Huib Rooymans, de verteller,
alle ruimte te geven. Maar op andere momenten - ze worden gaandeweg steeds
talrijker - is de muziek weer de protagonist, of ze nu illustreert, stuwt, of
parodieert.
In een prachtige scène, Wening, drijft de jammerklacht van Noach's
Vrouw geheel op een muzikale ontwikkeling die begint met bandopnamen van
bultrugwalvissen. Het ontvouwt zich tot een weefsel van zuchtende
strijkersfiguren, die ten slotte vergroot worden tot nog droefgeestiger
neerwaartse glissandi.
Vergeleken met Vissers Noach, die razend en tierend dodo-eieren mag stukslaan
is de rol van Claron McFadden als Noach's Vrouw aan de passieve kant. In
zekere zin klopt dat ook, want de Natuur staat weerloos tegenover de Mens.
Daarom ook zal Audi hebben bedacht dat zij in Noachs grote Dodo-scène
het lijdend voorwerp van zijn opwinding moet vormen. Het nadeel van deze
rolverdeling is dat het tafereel meteen de aanblik biedt van een gewoon
mannetje-vrouwtjeduet uit een willekeurige opera.
Op zulke momenten lopen de vier makers van Noach niet helemaal in de pas. De
voorstelling is op zijn sterkst waar niet symbool of constructie maar de
fantasie domineert, en daarin heeft Appel een belangrijk aandeel. Op die
momenten ontstaat een vorm van totaaltheater die, zowel door het
poppenkast-element van de 'levende' objecten als door de kronkelige slow
motion-choreografie van Min Tanaka, een beetje doet denken aan
theaterexperimenten van de jaren zeventig. Dat heeft iets ouderwets. Maar in
combinatie met de scherpgesneden losbandigheid van Janssens muziek en de
geladen woordkeus van Haverkamp leidt het tegelijkertijd tot iets dat
verrassend nieuw is.
© Frits van der Waa 2006