de Volkskrant van 27-10-1994, Pagina 18, Kunst, recensie
Mannetjesmakers brallen ongein uit
De Oplosbare Vis, door Ensemble Walpurgis. Rotterdamse Schouwburg.
Als het Vlaamse Ensemble Walpurgis niet twee jaar geleden in het
Holland Festival had gestaan met Saterzang Antigone, een wervelend stuk
muziektheater, zou het jongste voortbrengsel van het gezelschap, De Oplosbare
Vis, aanleiding geven tot het advies om er alsjeblieft mee te stoppen. Er is
precies één ding leuk aan de voorstelling: de titel.
Het is om te beginnen al de vraag of een theatervoorstelling waarin, telkens
als er gezongen wordt, de handeling volledig stilvalt en de zangers volstrekt
onaangedaan de zaal in beginnen te oreren, nog aanspraak kan maken op de
kwalificatie 'muziektheater'. Het zijn nog niet eens de beroerdste momenten,
want Charles van Tassel en Judith Vindevogel zijn zangers die het aanhoren
waard zijn. De paar aardige trouvailles van componist Peter Vermeersch gaan
enigermate gebukt onder slecht aan elkaar zittende noten en jeugdpuistjes,
maar in nog heviger mate onder de 'theatrale' component van de voorstelling.
De Oplosbare Vis is door de bedenkers, de acteurs Dirk van Dyck en Ryszard
Turbiasz, gesitueerd aan boord van een zeeschip. Zelf spelen ze de kapitein
en de stuurman. De beide zangers zijn gekleed als passagiers, en het orkest
is de bemanning. Een verhaal is er niet: de voorstelling is opgehangen - want
van opgebouwd is geen sprake - aan een verhaal van Witold Gombrowicz en een
aantal teksten van Josse de Pauw.
Wat de volstrekte structuurloosheid van de voorstelling al doet vermoeden
wordt bevestigd door een mededeling in het programmageschriftje. Turbiasz is
geïnteresseerd in het Russische absurdisme. Maar de absurdisten wisten
met een op de spits gedreven onlogica een buitengewoon spiritueel mengsel van
diepzinnigheid en oppervlakkigheid tot stand te brengen. Daarvan is in deze
Vis geen sprake. De voorstelling wordt gedomineerd door goedkope ongein,
breed uitgebrald door twee mannetjesmakers. Van Dyck heeft nog wel iets in
huis, zoals het vermogen om zichzelf en zijn stemgeluid roodgloeiend op te
blazen tot iets wat gruwelijk schuurt. Turbiasz heeft zich blijkbaar in het
verleden ook toegelegd op deze technieken, met funeste gevolgen. De man heeft
geen stembanden meer - of doet alsof - wat in combinatie met zijn besluit
zijn rol in het Duits te spelen tot een mismoedig stemmend gegrauw leidt.
Een van de meest stupide scènes - het Rotterdamse publiek beleefde er
zowaar nog enig plezier aan - is die waarin Vermeersch, die zelf in het
orkestje meespeelt, een verhandeling over de klarinet uitspreekt, maar wordt
bespot en nagebauwd door Van Dyck. Zo zouteloos en belegen is De Oplosbare
Vis. En zo doet deze voorstelling wat alle ongezouten vis pleegt te doen: ze
begint alras kwalijk te rieken.
© Frits van der Waa 2006