de Volkskrant van 28-11-1994, Pagina 11, Kunst, recensie
Maar het mooiste aan Repelsteel is nog de tekst van Imme Dros
Marian Buijs
Frits van der Waa
Repelsteel door Theater Teneeter. Tekst: Imme Dros. Muziek: Bernard van Beurden. Regie: Andrea Fiege en Rinus Knobel. Vanaf zes jaar. In: Badhuis, Nijmegen. Tournee.
Waaraan moet een verhaal voldoen om het geschikt te maken voor een opera?
Het moet drama bevatten en gaan over gevoelens die te groots zijn om ze
alleen met woorden duidelijk te maken. Maar dat een opera ook zo geestig
kan zijn als Repelsteel, waarmee Theater Teneeter een publiek vanaf zes
jaar wint voor het genre, we kenden er weinig voorbeelden van.
In de bewerking van Imme Dros krijgt het bekende sprookje van Grimm een
bijzondere draai. Het griezelige mannetje dat het arme meisje redt door
stro tot goud te spinnen en in ruil daarvoor haar eerste baby wil hebben,
is hier de jonge koning zelf. Hij dost zich uit als monster om het meisje,
zijn bruid, op de proef te stellen. Het dubbelspel van de koning die zijn
vrouw bedriegt om haar op bedrog te betrappen, bergt alle gevaar in zich
van een macaber soort dieptepsychologie . Maar hoewel dit element voor
steekneuzerige volwassenen nog wel te bespeuren is, krijgt het bij
Teneeter bovenal de allure van een onschuldige verkleedpartij.
De intrige lijkt zich onontwarbaar in de nesten te werken, maar wordt
opgelost met een meesterlijke frappe. Onder leiding van de molenaar
verandert het monster weer in de koning, uit het zicht van de koningin,
maar voor het oog van de zaal, terwijl de molenaar haar op de mouw speldt
dat haar man de held uithangt en het monster doodslaat.
Repelsteel mag dan geen werkelijke opera zijn - de muziek zwijgt
geregeld, en de dialogen wikkelen zich niet af in onverstaanbare
recitatieven - maar door de manier waarop handeling en muziek met elkaar
verweven zijn merk je dat niet. Componist Bernard van Beurden speelt even
inventief met noten als Dros met woorden. Een vijfkoppig ensemble, dirigent
annex synthesizerbespeler inbegrepen, tettert en kwekt, zingt mee, kruipt
soms spookachtig de tekst binnen, en heeft daarmee een even actief aandeel
in de voorstelling als de andere spelers. Van Beurden put ruimhartig uit
allerlei stijlen. Madrigalen, fanfares en kermismuziek, doorspekt met
raakgekozen dissonanten, leiden tot een aanstekelijke vrolijkheid die
zelfs niet vloekt met het wiegeliedje aan het slot.
De zangers vormen een driekoppig koor, dat nu eens als marktlui dan weer als hofhouding verschijnt en je voortdurend van toeschouwer in toehoorder verandert. Hun geschoolde stemmen mengen zich moeiteloos met de minder geoefende klank van de acteurs. Kan de koning niet zingen, geen nood, hij imiteert het hese geluid van Tom Waits. Rob Beumer steelt ongegeneerd de show als een buitengewoon geestige wreedaard, koning of monster, hij schiet van de ene inval naar de andere. Naast hem staan Agnes Bergmeijer en Chris Tates misschien wat in de schaduw, maar dat is ten onrechte. Bergmeijer kan verrassend goed zingen en Tates speelt zijn dubbelrol zo perfect dat het haast onmerkbaar is.
Maar het allermooist is de tekst. Imme Dros heeft de tegenstelling tussen de karakters scherper aangezet, zonder daarbij de nuances uit het oog te verliezen. De molenaar is niet alleen de fantast die pocht dat zijn dochter goud kan spinnen uit stro, maar ook de held die iedereen weer met zichzelf in het reine brengt. De koning is grotesk in zijn zelfzuchtigheid, maar zijn angst om in de steek te worden gelaten is ontroerend en uiterst herkenbaar. Tegelijkertijd wordt het spel met de taal zo subtiel tot in de medeklinkers doorgezet dat iedereen aan het eind van de voorstelling snapt waar de naam Repelsteel vandaan komt.
© Frits van der Waa 2006