de Volkskrant van 13-03-1995, Pagina 9, Kunst, recensie
St. Louis Blues gaat ten onder in een oceaan van lettergrepen
St.Louis Blues, opera van Chiel
Meijering en Paul Binnerts, door InDependance/De Ereprijs. Schouwburg,
Arnhem. Tournee.
Met open ogen zijn componist Chiel Meijering en librettist/regisseur Paul
Binnerts de val ingelopen die 'nieuwe Nederlandse opera' heet. Ze zijn niet
de eersten geweest, verre van dat. Des te onbegrijpelijker dat zij daar geen
lering uit hebben getrokken.
Nog voor er een noot van St.Louis Blues gezongen was deed alleen al het
gewicht van het zestig, weliswaar ruim bemeten, pagina's tellende libretto,
het ergste vrezen. Zo menige opera is gesmoord in een overmaat aan woorden.
Zo ook nu. Daarbij bevat St.Louis Blues niet alleen te veel woorden, maar ook
te veel personages. Zeven zangers moeten in totaal 24 verschillende figuren
uitbeelden.
'Eén geval is een tragedie, tien gevallen een catastrofe, negenhonderd
een statistiek', laat Binnerts een van zijn figuren zingen. Had hij deze ware
woorden maar ter harte genomen. Want de lotgevallen van de ruim 900 joden,
die in 1939 tevergeefs op de St.Louis naar Havana voeren, dagenlang
ronddobberden in de Cubaanse en Amerikaanse wateren, en tenslotte moesten
terugkeren naar Europa, zijn navrant genoeg. Maar door de veelheid van elkaar
in de weg lopende personages, en de volstrekt anti-theatrale beslissing om
dramatische gebeurtenissen niet te tonen, maar te laten vertellen gaat de
opera ten onder in een oceaan van woorden. Voorzover de handeling zich
concentreert op één persoon is het op de verkeerde - namelijk
de met dilemma's worstelende kapitein.
Het is niet onmogelijk dat de componist hier nog enig profiel in had kunnen
brengen, maar jammer genoeg vormt de muziek van Chiel Meijering juist een nog
grotere ballast voor de toch al te zwaar beladen constructie.
Meijering, die in de afgelopen twintig jaar een imposant oeuvre van
scherpgesneden, overwegend instrumentale stukken heeft opgebouwd, heeft zich
volledig verloren in het kruisen van een 'modern' harmonisch idioom met
texturen uit uiteenlopende 'populaire' genres. Dat is gelukt: er klinkt
bigband-muziek, funk, salsa, met kundig schots en scheef gelegde lijnen en
opzwepende, elkaar kruisende ritmes. Maar daar blijft het dan ook bij. Elke
scène is globaal op dezelfde manier opgebouwd, als een repeterend
raamwerk, dat langzamerhand voller en voller wordt gezet, en de uitwerking
van de sinistere, afgebroken gangsterfilmbasjes die steevast overal onderdoor
kruipen slijt snel. De zuivere citaten (van onder andere de echte St.Louis
Blues) brengen enige afwisseling, maar hebben iets geforceerds, zoals ook de
inspanningen van orkest De Ereprijs tot iets leiden dat vaker zwoegt dan
swingt.
Het orkest zit midden op het podium, met boven zich, als een soort gaanderij,
de scheepsrailingen waar zich het merendeel van het gezang voordoet. De zeven
zangers slaan zich met bewonderenswaardig gemak door hun vele rollen en de
bijbehorende attribuutwisselingen heen. Vooral de drie sopranen (Andrea van
Beek, Francine van der Heijden en Jeannette Huizinga) en tenor Willem Jan van
Deuveren weten de conversatie opmerkelijk lang boeiend te houden.
Dat is knap, want Meijering heeft Binnerts' woordenvloed, waarschijnlijk met
het oog op de verstaanbaarheid, lettergreep voor lettergreep op een
eigenaardige manier over een staketsel van uitgetelde tonen gedrapeerd
- wat die verstaanbaarheid weer tegenwerkt, en zelfs tot vreemde Opperlandse
effecten leidt ('een ver trekkend schip'). Aan deze op zichzelf goed zingbare
vorm van declamatie, waarin elke vorm van cantabile doelbewust vermeden
lijkt, houdt hij ruim twee uur nauwgezet vast. Het is dan ook geen wonder dat
juist die paar intermezzi waarin de muziek wijkt voor de gesproken teksten
van logboekfragmenten en radioberichten de meest veelzeggende onderdelen van
deze opera zijn.
© Frits van der Waa 2006