de Volkskrant van 04-09-1995, Pagina 11, Kunst, Niet bekend
Ontrukt aan de voetnoten van de muziekgeschiedenis
Jongleren met een wereldbol als Charlie Chaplin; maskers die bestaan
uit knollen en citroenen, als de gezichten op de schilderijen van Arcimboldo;
een pompoen als wierookvat: Comédies madrigalesques, de grote klapper
van het Festival Oude Muziek Utrecht, haalt alles overhoop, in een waar
spervuur van beelden, verwijzingen en veel, veel grappen. En de vraag of de
kazoo vierhonderd jaar geleden wel bestond doet niet ter zake in dit perfect
gechoreografeerde gekkenhuis.
Het gemeentelijk vervoersbedrijf heeft zelfs extra slurfbussen moeten
inschakelen om de vloed van oude muziek-liefhebbers naar de rand van Utrecht
te verplaatsen. Voor één keer heeft het Festival Oude Muziek
het centrum van de stad verlaten voor een afgelegen industrieterrein, waar de
Central Studios meer zitplaatsen, betere zichtlijnen en meer technische
faciliteiten bieden dan er doorgaans te vinden zijn in de Utrechtse kerken en
kapellen.
Comédies madrigalesques is het gezamenlijk produkt van La
Péniche Opéra en het Ensemble Clément Janequin, beide
oude bekenden van het Utrechtse festival. Hoewel regisseuse Mireille Larroche
en muzikaal leider Dominique Visse in een rondetafelgesprek wel degelijk
lieten merken dat ze niet van de straat zijn - zo gaat het om de de geboorte
van de opera, en om een visuele vertaling van de meerstemmige muziek -, toch
is deze voorstelling allereerst een klucht, een circus voor oog en oor, in de
traditie van de commedia dell'arte. De vrek Pantalone, de opgeblazen Dottore,
de Capitano, de rekel Pedrolino, en hun al dan niet door de wol geverfde
dames, ze zijn er allemaal. Plus: acrobaten, koorddansers, danseressen,
muzikanten, zangers, dikwijls in één persoon verenigd.
De madrigaalkomedie is geen reconstructie, maar een pastiche: de vrucht van
kunstig knip- en plakwerk. Orazio Vecchi's l'Amfiparnasso leverde het
raamwerk, dat werd opgeluisterd met elementen uit Banchieri's Barca di
Venetia per Padova en verfraaid met muzikale kwinkslagen van andere
toondichters uit de late renaissance.
Voor een voorstelling van bijna twee uur is de muzikale materie eigenlijk
nèt iets te dun, net als het plotje en het alomtegenwoordige
penetrante stemmetje van Visse. Maar het schitterend uitgedoste slotbanket
smaakte toch weer naar meer. Helaas, na deze twee voorstellingen is het al
weer voorbij - net als het festival zelf, dat elk jaar weer te kort en te
hevig is.
Een groter contrast dan tussen de wufte wervelingen van de madrigaalkomedie
en de mystieke slow-motion van het liturgisch drama is nauwelijks denkbaar.
Waar de kermisklanten van La Péniche de luister- en kijkspieren
nauwelijks rust gunnen, wordt de toeschouwer bij het 14de-eeuwse
Braunschweiger Osterspiel geheel op zichzelf teruggeworpen. Sequentia legde
in een volstrekt ascetische voorstelling de wortels van het muziektheater
bloot. Vanaf de 10de eeuw vond de uitbeelding van de gebeurtenissen rond
Christus' geboorte en dood een plaats in de missen van Kerst en Pasen, en
groeide geleidelijk uit tot wat nu 'liturgisch drama' heet.
Ook Sequentia's voorstelling is in feite een pastiche: een eigen compilatie
van muzikaal materiaal uit diverse, merendeels Duitse handschriften. De
visuele uitbeelding van de rouw van Maria en de wederopstanding van Christus
is streng, minimaal zelfs. De meest dramatische handeling is het geleidelijk
ontsteken van een stuk of driehonderd armdikke kaarsen. In een dergelijke
context wordt één enkel handgebaar al een gebeurtenis, en is
een plotseling vierstemmig organum-gezang overrompelender dan een
massascène in een Verdi-opera.
Toch drijft Sequentia het proces van sacrale versterving wel erg ver door. De
gereserveerde, bijna afkeurende blikken waarmee de musici het o zo wereldse
applaus in ontvangst namen deden even terugverlangen naar die
wijwaterpompoen. Want het is begin september, het is een festival, en dan is
ook zo'n paasspel eerder een nagespeelde dan een echte religieuze handeling.
Hoewel het onderdeel 'muziektheater', altijd een beetje een zorgenkindje bij
het Festival Oude Muziek, dit jaar goed uit de verf gekomen is, heeft deze
aflevering van het Festival, de doorkijkjes naar de twintigste eeuw en naar
de westerse muziek ten spijt, voor de oude muziek zelf niet heel veel nieuws
opgeleverd. Een stoet van oude bekenden trok langs, met voorop het Hilliard
Ensemble, altijd even onmisbaar, maar altijd voorspelbaar klinkend als
Hilliard, om het even wat ze zingen (Dufay ditmaal).
Purcell kreeg bij Tragicomedia gestalte in weelderige, kwetsbare
klankkleuren, en bij het Gabrieli Consort and Players in degelijke, naar
Engelse traditie gepolijste uitvoeringen. Het genie van de driehonderd jaar
geleden gestorven componist manifesteerde zich voornamelijk in enkele
uitschieters en bleek alles bij elkaar ternauwernood in staat een
avondvullend programma lang te blijven boeien.
Een werkelijk oorwassing bewerkstelligde het trio La Sfera Harmoniosa, in een
optreden met 'wereldlijke cantates', zoals het festivalboek het noemt. Je zou
bij deze stukken, waarin Monteverdi en zijn tijdgenoten voor het eerst de
expressieve mogelijkheden van de solo-stem exploreerden, ook kunnen spreken
van 'solomadrigalen' of concertaria's avant la lettre. Mezzo Xenia Meijer,
fenomenaal geruggesteund door gambiste Paulina van Laarhoven en
chitarrone-speler Mike Fentross, ontrukte namen als Rovetta, Grandi, Pesenti,
Cesti aan de voetnoten van de muziekgeschiedenis. Het trio wist vooral de
overgave waarmee deze componisten zich in dit destijds moderne idioom hebben
gestort hoorbaar te maken. Dat vermogen - oude muziek te laten klinken of ze
nog maar pas gecomponeerd is - is, zelfs in deze jaarlijkse vlootschouw van
musici, maar weinigen gegeven.
© Frits van der Waa 2006