de Volkskrant van 23-12-1995, Pagina 11, Kunst, recensie
Tallis Scholars richten zich op profane wereld
Taverner, Sheppard, Fayrfax, Isaac, Des Prez, Senfl en Lassus door de
Tallis Scholars o.l.v. Peter Phillips. Heilige Antonius van Paduakerk,
Nijmegen. Herhaling: Amsterdam (23/12; uitverkocht). Radio 4: 23 december,
8.00 uur.
Iemand moet Peter Phillips, de aanvoerder van de Tallis Scholars, het een en
ander hebben ingefluisterd over de Nederlandse decemberbeleving. Hoe kan het
anders dat het Engelse koorgezelschap zijn als A Renaissance Christmas
aangekondigde programma opende met een ode aan de heilige Nicolaas?
Het knipoogje zal menigeen ontgaan zijn, want het motet in kwestie, Ex eius
tomba van John Taverner, getuigde ervan dat de verering van de Goedheiligman
vijfhonderd jaar geleden een zeer serieuze, on-wereldse zaak was. Iets
dergelijks gold voor het hele programma. Van het verschijnsel 'kerstkraker'
hebben de Tallis Scholars nog nooit gehoord. De muziek die ze zongen was
dermate gericht op een hogere wereld dat de belendende kerstboom in de
Nijmeegse Antonius van Paduakerk bijna een dissonant leek - zo profaan.
Niet dat de vocale koormuziek van vijfhonderd jaar geleden zalvend, laat
staan sentimenteel klinkt. Wat componisten als Taverner, Lassus en Josquin
des Prez nastreefden was een muziek die in zijn constructie en expressie een
afspiegeling van de zuivere schoonheid was, van de goddelijke harmonie. In
hoeveel muzikale gedaanten ze dit ideaal ook vorm hebben gegeven, Phillips en
zijn tien zangers benaderden het in elk geval zo dicht mogelijk. Hoewel
verscheidene van de gezongen composities zo veel stemmen telden dat er bijna
sprake was van een solistische bezetting handhaaft het ensemble ook hier een
versmolten en toch transparante koorklank.
Het deel voor de pauze was gewijd aan drie Engelse componisten, Taverner,
Sheppard en Fayrfax. Vooral het werk van laatstgenoemde, Maria plena virtute
was indrukwekkend met zijn donkere, lage passages en zijn door alle hoeken en
gaten tuimelend Amen.
Maar het Engelse deel deed toch wat bedaagd aan naast de werken van Josquin,
Isaac en Lassus, die in de tweede helft tot klinken kwamen. Niet voor niets
staan deze drie bekend als 'groten', met Josquin, ook hier weer, als
allergrootste. Zijn Ave Maria is een wonder van zuinigheid, vernuft en
dramaturgie: neem alleen al de tweestemmige openingspassage, waarin de vier
partijen onmerkbaar het estafettestokje aan elkaar doorgeven. De combinatie
met het op dit werk gebaseerde, zesstemmige Ave Maria van de ruim veertig
jaar jongere Ludwig Senfl was bijzonder boeiend. Waar Josquin eenvoud en
elegantie vooropstelt, richt Senfl zich op een riante klank en een nauwe
verstrengeling van melodische lijnen. Bij Senfl sta je als luisteraar bij
wijze van spreken sprakeloos te staren, terwijl Josquin - in dat opzicht net
de meerdere, al blijft het een vergelijking tussen appels en peren - je
steeds verder meelokt.
Lassus plukte de vruchten van zijn voorgangers, en combineerde beide
kwaliteiten in zijn Magnificat, dat na een nogal compact begin onverwacht
oplaait in een overweldigende, achtstemmige vuurhaard.
© Frits van der Waa 2006