de Volkskrant van 20-01-1996, Pagina 11, Kunst, recensie
Harnoncourt geeft Brahms een verjongingskuur
Strauss, Berg en Brahms door het Koninklijk Concertgebouworkest
o.l.v. Nikolaus Harnoncourt m.m.v. Dunja Vejzovic. Concertgebouw Amsterdam.
Herhaling: Amsterdam (19/1, 20/1). Radio 4: 27 januari, 20.00 uur.
Eindelijk was het dan zover en stond Nikolaus Harnoncourt voor het
Concertgebouworkest. De Oostenrijkse dirigent heeft zijn verblijf in het
ziekenhuis goed doorstaan, dit in tegenstelling tot de Brahms-cyclus die hij
dit seizoen zou dirigeren en die nu toch een paar essentiële ledematen
(waaronder een Vierde Symfonie en Ein Deutsches Requiem) moet missen.
Spijtig, maar de verjongingskuur waaraan Harnoncourt de Derde Symfonie
woensdag onderwierp doet met des te meer spanning uitzien naar zijn optredens
van maart en mei. Bij dit concert zette Harnoncourt, die oorspronkelijk
afkomstig is uit het kamp van de oude muziek, bovendien daadwerkelijk voet in
de twintigste eeuw, met Alban Bergs concertaria Der Wein uit 1929. Als trait
d'union tussen deze twee zo verschillende composities fungeerde de
Kaiser-Walzer van Johann Strauss, in Arnold Schönbergs bewerking voor
kamerensemble. Een soortgelijke bewerking die Berg maakte van Wein, Weib und
Gesang was wegens gebrek aan voorbereidingstijd van het programma afgevoerd.
Eerlijk gezegd vertoonde ook de Schönbergse Kaiser-Walzer de sporen van
een wellicht wat kortstondig repeptitieproces. Harnoncourt benaderde de bonte
afwisseling van strelende en zwierige klanken met een zekere
gereserveerdheid, die verre van ontoepasselijk was, maar helaas ontbeerde het
ensemblespel de nodige scherpte.
Dat Bergs Der Wein een wat koele afdronk had heeft niet zozeer te maken met
de uitvoering als wel met het stuk zelf, dat een nogal ingekeerd type van
beneveling lijkt te schetsen. Dankzij sopraan Dunja Vejzovic, die inviel voor
haar zieke collega Vesselina Kasarova, kreeg deze roes zelfs iets
gelukzaligs. Vejzovic heeft niet alleen een juweel van een stem, maar
intoneert bovendien met een helderheid die het zicht op de iriserende sluiers
van Bergs twaalftoonsmuziek in geen enkel opzicht belemmert. Harnoncourt
bleek een scherp oor te hebben voor de sensuele aspecten van deze
klankmengsels, maar ook voor de theatrale aspecten van het iets extravertere,
door tangoflarden omlijste middendeel.
Harnoncourts Brahms klinkt, als gezegd, jaren jonger dan gebruikelijk. De
Derde Symfonie is ook voor Brahms' doen al een bruisend stuk, maar
Harnoncourt ontdoet het van alle laatromantische zwaarwichtigheid. Opeens is
het duidelijk wat Brahms met Mendelssohn te maken had. De melodie van het
Poco allegretto ontvouwt zich niet als een lange kwelende lijn, maar in
welsprekend gebaren. De snelle delen hebben iets van een rondedans, waarbij
de dirigent toch steeds de teugels vast in handen heeft. De staccato-tonen
zijn van een verende hoffelijkheid, de orkestklank is doorschijnend en
voortdurend in beweging: een ademende beweging die niets kortademigs heeft en
waarvan een stuwende werking uitgaat.
Dat de elasticiteit soms, met name in de allerdunste strijkerspassages, ten
koste gaat van de precisie heeft vermoedelijk te maken met de door
Harnoncourt verkozen orkestopstelling: de bassen links en de celli in het
midden zodat de violen en altviolen van elkaar gescheiden zijn. Maar voor een
zo aparte uitvoering is dat een geringe prijs.
© Frits van der Waa 2006