de Volkskrant van 27-04-1996, Pagina 11, Kunst, recensie
Innemende muzikale dialogen na eeuwen bevrijd uit het archief
Adam, Eva en de Slang door Cappella Figuralis. Geertekerk, Utrecht.
Herhaling: Amsterdam (27/4). Radio 4: 8 en 15 juni, 8.00 uur.
Het moet in de zeventiende eeuw een waar plezier zijn geweest om ter kerke te
gaan, althans wanneer daar een van de muzikale dialogen werd uitgevoerd die
Cappella Figuralis heeft bijeengebracht in het programma Adam, Eva en de
Slang. De getoonzette hoorspelen, vrije uitwerkingen van bijbelse taferelen,
zijn dermate zwierig en beeldend dat ze zich laten beluisteren als
mini-operaatjes.
Wat te denken van het onverbloemde liefdesduet dat Dietrich Buxtehude onder
de valse vlag Dialogus inter Christum et fidelem animam de kerk in smokkelde
en waarin Christus en de 'gelovige ziel' elkaar toezingen in bewoordingen als
'Komm mein Schatz, lass mich dich küssen'? Misschien vonden de dominees
en priesters het genre gewoon te werelds en is dat de reden dat het een
betrekkelijk kort leven beschoren is geweest.
Het is te danken aan de onlangs overleden musicoloog Frits Noske dat deze
innemende stukken, die eeuwen in de archieven hebben gelegen, weer te
beluisteren zijn. Het is de verdienste van Cappella Figuralis, het
elite-ensemble van de Nederlandse Bachvereniging, en dirigent Jos van
Veldhoven dat de muziek zo welsprekend en met bezieling tot klinken komt.
Hoewel de teksten voor het overgrote deel in het Latijn gesteld zijn, is er
in de voordracht van de zes zangers niets dat doet denken aan een dode taal.
En ook een licht theatraal accent ontbreekt niet: in Augustin Pflegers O
pulcherissima mulier stappen Adam en Eva (Anne Grimm en Karin van der Poel)
na het eten van de verboden vrucht van het podium af, in een even eenvoudige
als effectieve uitbeelding van de zondeval, benadrukt door de triomfantelijke
basjubel van de Slang (Job Boswinkel).
Er worden in deze 'dialogen' overigens dikwijls meer dan twee
gesprekspartners ten tonele gevoerd. Vaak is er een verteller, dikwijls ook
een slotkoor. De verschillende karakters krijgen elk hun eigen kleur, door
het gebruik van contrasterende continuo-instrumenten. Dit is vooral effectief
in een hilarische dialoog van Giovanni Antonio Grossi, Quo Domine, waarin de
sterfelijke zielen beurtelings worden toegezongen door engelen en duivels,
maar ten slotte het hemelrijk verwerven, terwijl de demonen jammerend
wegzinken in de hel.
Tegenover een dergelijk grappig stuk staan weer werken van componisten als
Schütz en Legrenzi, die de jammerklachten om de dood van Christus hebben
vervat in schitterende muziek. Maar het meest aangrijpende onderdeel is de
loochening van Petrus, het verhaal dat bij Mattheus en Johannes zo tussen
neus en lippen door verteld wordt, maar in handen van Marc-Antoine
Charpentier is uitgegroeid tot een zelfstandig drama. Vooral de epiloog,
waarin het wenen van Petrus wordt verbeeld in een innerlijk verscheurde
muziek vol smartelijke dissonanten is van een schoonheid die je de tranen in
de ogen doet springen.
© Frits van der Waa 2006