Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 06-05-1996, Pagina 11, Kunst, recensie

Een poepluier van een partituur

Ter Veldhuis, Badings, Schlegel, De Vries en Van Baaren, door het Nieuw Nederlands Strijkkwartet, het Fodor Kwintet, Tan Crone en Robert Franenberg. Radio 4: 27 mei, 16.00 uur. Schnittke, Stravinsky, Van Keulen en Beethoven, door Isabelle van Keulen en Ronald Brautigam. Beide in het Concertgebouw, Amsterdam.

Het samenstellen van concertprogramma's heeft zich in Nederland ontwikkeld tot een niveau waarop je bijna van kunst mag spreken. Misschien is dat te veel eer, maar het is zeker een vak apart. Dat merk je wanneer er iemand aan de gang is geweest die denkt dat het 'geen kunst' is.

Zo iemand heeft bedacht dat de muziek van Jacob ter Veldhuis, Henk Badings, Leander Schlegel, Klaas de Vries en Kees van Baaren zo'n onontkoombare combinatie opleverde dat daarvoor niet alleen het Nieuw Nederlands Strijkkwartet, maar ook de vijf blazers van het Fodor Kwintet, pianiste Tan Crone en contrabassist Robert Franenberg moesten opdraven. Dit alles in het kader van de serie 'Nederlandse Kamermuziek' van het Concertgebouw.

Zou dit hoopje bij elkaar geharkte stukken bedoeld zijn als staalkaart van een eeuw Nederlands componeren? Als gevarieerde bloemlezing? Als proeve van de bekwaamheid der musici? Wat de opzet ook geweest mag zijn, hij is mislukt. Het Nieuw Nederlands Strijkkwartet is om te beginnen een weinig hemelbestormend ensemble, al toonde het in Jacob ter Veldhuis' recente There must be some way out of here een welluidende toewijding. Ter Veldhuis is een handige nijverheidscomponist, die met zijn diatonisch materiaal een leuk en goedklinkend bouwwerk weet op te zetten. Maar als de vervreemdende glissandi van de openingspassage eenmaal uit het discours zijn verdwenen, doet dat materiaal wel erg sterk denken aan Duplo-steentjes - het past altijd op elkaar.

Henk Badings' Trio V is een halve eeuw ouder en klinkt meer naar Meccano: het is minder mooi, maar demonstreert de constructieve vermogens van de maker. Weer een halve eeuw ouder is het Strijkkwartet van Leander Schlegel, een ellenlange poepluier van een partituur, waarin de vier strijkers naarstig rondroerden zonder er werkelijk vuile handen aan te maken.

Dank zij hoornist Jacob Slagter en het pianistische dynamiet van Tan Crone zette het weerbarstige Rondo van Klaas de Vries de zintuigen weer op scherp, waarna het uitgebreide Fodor Kwintet het incongruente programma glorieus besloot met het in 1952 gecomponeerde Septet van Kees van Baaren. Hoewel om deze naar Nederlandse begrippen vroege twaalftoonscompositie ook enigszins een Meccano-sfeer hangt is het resultaat onverwacht inventief en elegant, transparant van kleur en vol verrassende doorkijkjes.

Op hetzelfde podium brachten violiste Isabelle van Keulen en pianist Ronald Brautigam de dag daarvoor een programma dat bijna even divers was, maar ten minste bijeengehouden werd door een hoge kwaliteit - zowel van het samenspel als van de composities.

Dat Herz, het nieuwe werk dat Geert van Keulen voor zijn jongere zus componeerde, enigszins in de verdrukking raakte tussen de giganten Stravinsky en Beethoven valt niemand kwalijk te nemen. Herz is een merkwaardig kaal en elegisch stuk, waarin de piano en de viool vaker om beurten dan samen aan het woord zijn.

Uit de ijle, zoekende viooltonen en dikwijls Messiaen-achtige akkoorden uit de piano rijst het beeld op van een 'weggewiste' muziek, een nevel van stilte, waaruit steeds weer andere fragmenten van een voortdurend terugkerende muzikale Gestalt naar voren komen. Het stuk heeft iets eenzijdigs en zal in handen van mindere goden ongetwijfeld de vervelingsgrens passeren, maar Van Keulen heeft in dat opzicht de vermogens van dit duo hoog aangeslagen. En met recht.


© Frits van der Waa 2006