de Volkskrant van 15-06-1996, Pagina 11, Kunst, recensie
En de tijd tikt langzaam weg, in De Leeuws slotakkoord.
Schoeller, De Leeuw en Boulez, door het Ensemble InterContemporain
o.l.v. David Robertson, m.m.v. Rosemary Hardy, Sophie Cherrier, Chrystel
Delaval en Marine Perez. Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 17 juni, 20.00
uur.
Ton de Leeuw moet hebben geweten dat Three Shakespeare Songs zijn laatste
stuk zou worden. Alle drie de teksten gaan over de vergankelijke schoonheid
van het leven en de allesvernietigende tand des tijds. Met dit werk, een
indringende epiloog bij een omvangrijk en hoogstaand oeuvre, schreef De Leeuw
zijn eigen requiem. Hij stierf op 31 mei, 69 jaar oud.
'Het is een troostrijke gedachte dat zijn leven zo zeldzaam rijk geweest is',
zei Holland Festival-directeur Jan van Vlijmen, voorafgaand aan het concert
waarin het Ensemble InterContemporain de eerste uitvoering van de Three
Shakespeare Songs gaf. In weerwil van de aanhef van het tweede gedicht, No
longer mourn for me when I am dead, werd daar wel degelijk getreurd om de man
die niet eens zozeer de nestor of de mentor, maar bovenal het geweten van
componerend Nederland was.
Dat zijn laatste werk vertolkt werd door een Frans ensemble was toepasselijk
- De Leeuw woonde al jaren in Parijs - maar de korte hommage die Cappella
Amsterdam daaraan toevoegde met Silence uit Cinq Hymnes was evenzeer
betekenisvol. Silence is in zekere zin de kwintessens van De Leeuws muziek
die ervan getuigt dat spreken zilver is, maar zwijgen goud en dat zingen het
beste van die twee in zich verenigt.
Dit kwam ook treffend naar voren in Rosemary Hardy's vertolking van de
sopraanpartij in Three Shakespeare Songs. Hoewel de muziek overwegend
weemoedig van toonzetting is, is ze minder contemplatief en minder statisch
dan het meeste rijpe werk van De Leeuw - een neiging die zich ook al in zijn
recente Derde Strijkkwartet aftekende. De kleurenrijkdom die De Leeuw met
dikwijls uiterst beperkte middelen weet te bereiken is verbazingwekkend. Het
middendeel (No longer mourn) is weliswaar uitgesproken sober - de begeleiding
is hier beperkt tot twee hoorns, twee mismoedige trombones en een handjevol
slagwerk - maar daarom niet minder dramatisch. In het openingsdeel,
Nightmusic, ontvouwt zich een weefsel van klanken, waarin het illustratieve
element subtiel op afstand wordt gehouden. In het laatste deel (But Time
decays) nemen die weefsels een heftiger en tragischer verschijningsvorm aan,
die uitmondt in een troostvol en toch fatalistisch slotakkoord, waarin de
tijd zachtjes wegtikt.
De Leeuw was een groot deel van zijn leven als docent en directeur aan het
Sweelinck Conservatorium verbonden. De elektronische studio die dit najaar
wordt heropend zal te zijner nagedachtenis de Ton de Leeuw Studio voor
Elektronische Muziek genoemd worden. Tevens vindt er op 24 juni een
herdenkingsconcert plaats in de Bachzaal.
Voor het overige stond het optreden van het Ensemble InterContemporain in het
teken van de technologische wonderwerken die in het Parijse IRCAM verricht
worden. Naast het knap gemaakte, maar nogal inhoudsloze Feuillages waarin
Philippe Schoeller synthetische en instrumentale klanken tot heen en weer
golvende soep verwerkt, prijkte de Nederlandse première van ...explosante-fixe... , het meest recente en vooralsnog onvoltooide werk van
Pierre Boulez. Het bleek, hoe groots en kaleidoscopisch ook, minder
overtuigend dan het werk van De Leeuw. Boulez' meesterschap over de tonen,
die hij vermenigvuldigt tot een weelderig, veelvertakt netwerk van patronen,
staat buiten kijf. Het aandeel van de elektronica werpt echter een schaduw,
of beter gezegd een floers, over het werk - als bij een tv-beeld met
ongewenste verdubbelingen.
Misschien is de akoestiek van het Concertgebouw niet geschikt voor dit soort
werk, maar desondanks heeft Boulez' toepassing van de elektronica, die
voornamelijk neerkomt op het vergroten of verkleuren van de instrumentale
klanken, iets mechanisch en eendimensionaals. Dat bezwaar wordt pas
weggenomen wanneer spelers en speakers tegenover elkaar komen te staan, zoals
in het laatste onderdeel van het werk, waarin de computers de rol van een
verdroomd Fernorchester mogen spelen.
© Frits van der Waa 2006