de Volkskrant van 14-09-1996, Pagina 11, Kunst, recensie
Chailly geeft accentloos Russisch van Jiang Wang rijke omlijsting
Prokofjev, Sjostokavitsj, Stravinsky en Rossini, door het Koninklijk
Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly m.m.v. Jian Wang. Concertgebouw,
Amsterdam.
De furieuze galop waarmee Rossini's ouverture Guillaume Tell besluit zal
ongetwijfeld de handen op elkaar brengen in Korea, China en Japan, waar het
Koninklijk Concertgebouworkest aan het eind van deze maand negen concerten
geeft. Succes verzekerd met zo'n slotstuk, al is het jammer dat Rossini's
tagadap tagadap de neiging heeft om als een koekoeksjong in je geheugen te
blijven zitten en de aangename herinneringen opzij te drukken.
Aan de vooravond van zijn toernee door het Verre Oosten bracht het
Concertgebouworkest onder opperritmeester Chailly een speciaal
'China-concert', dat overigens gedomineerd werd door Russische componisten.
Het enige Chinese stuk, een fragment uit het Vioolconcert van Liang Shan-Bo
en Zhu Ying-Tai, was helaas van de agenda geschrapt. Dit omdat, met het
wijzigen van de locaties in Peking, ook de muziekkeuze is aangepast.
Zo bleef het Chinese element in dit concert beperkt tot de nationaliteit van
Jian Wang, solist in Sjostakovitsj' Eerste celloconcert. Ook in dit werk gaat
het van tagadap tagadap, maar dan al in het begin, en in een wat trager,
machinaler tempo.
Wang is niet de eerste de beste. Hij was als tienjarig cellistje al te zien
in From Mao to Mozart, de documentaire over het bezoek dat violist Isaac
Stern in 1979 aan China bracht. Tegenwoordig speelt hij met grootheden als
Maria Joao Pires en Augustin Dumay. Zijn interpretatie van Sjostakovitsj
bleef echter wat oppervlakkig: een perpetuum mobile van intens, ver-dragend
legato, ontsierd door enige onzuiverheden in de hoogte en raspend gekraak in
de diepte. Dankzij Chailly's eminente begeleiding kreeg dit accentloos Russisch ten
minste nog een weelderige omlijsting.
In Prokofjevs Klassieke Symfonie en Stravinsky's Jeu de cartes toonde het
koppel KCO-Chailly zich van zijn meest bevlogen zijde. Prokofjev kreeg rap en
lichtvoetig gestalte, met een gemak en vanzelfsprekendheid alsof het een
Mendelssohn-symfonie betrof. Maar het hoogtepunt van het concert was
onbetwistbaar Jeu de cartes, de hybride balletmuziek die Stravinsky in 1936
componeerde. Uit alles bleek hoeveel liefde Chailly deze muziek toedraagt. Op
superieure wijze weet hij het zakelijke en het zinnelijke uit elkaar te
houden, het struikelen te stileren, alle troeven en trucs van de componist
met een pokerface uit te spelen, en dit alles te verenigen onder de noemer
van wat zich nog het best laat beschrijven als een uitbundige discipline.
© Frits van der Waa 2006