de Volkskrant van 14-10-1996, Pagina 6, Kunst, recensie
Aapclown verslaat de knekelclown als Reisopera Schat bewerkt
Kind en Kraai/Aap verslaat de Knekelgeest van Peter Schat, door de
Nederlandse Reisopera o.l.v. Ernst-Theo Richter en Vincent de Kort.
Schouwburg, Hengelo. Herhaling: Amsterdam (14, 15, 17/10); Eindhoven (24/10),
Utrecht (28/10), Enschede (31/10), Groningen (5/11).
In 1971 was het een stripverhaal naar een Chinese legende, een van de betere
producten van Mao's propaganda-pers. In 1980 maakte Peter Schat er een
sprankelend operaatje van. En nu, in de enscenering van de Nationale
Reisopera, heeft Aap verslaat de knekelgeest meer van een clownsvoorstelling.
Hoewel Aap bij deze laatste stap beduidend aan distinctie heeft ingeboet,
blijkt het stuk zowel opgewassen tegen de tand des tijds als tegen de visie
van regisseur Ernst-Theo Richter, die kennelijk de klok heeft horen luiden
zonder te weten waar de klepel hing. 'Wacht eens', moet Richter gedacht
hebben, 'was Schat niet ook de componist van Houdini, een circus-opera? En is
circus niet iets typisch Chinees? Bingo! dan laat ik Aap opvoeren in een
circus. Door clowns.'
Maar als het verschijnsel 'clown' niet al bij uitstek on-Chinees is, is het
toch op zijn minst een vervlakkende denkfout om van alle personages clowns te
maken. De twee komische personages, Zwijntje en Sandy (Tom Sol en Piet
Vansichen), past dat Domme August-kostuum wel. Maar de eerbiedwaardige monnik
Hsuan-Tsang (Gary Boyce) is nu aangekleed als een Pierrot, en Richard Zook
als een clowns-aap met blote billen, waardoor de slimme held veel van zijn
adeldom verliest.
Dit viertal krijgt het aan de stok met de Witte Knekelgeest, met verve
gezongen en gespeeld door Monique Krüs. Het karakter van de geniepige
heks die van de ene vermomming in de andere duikt is ijzersterk, en als
zodanig bestand tegen Richters voorkeur voor het koddige. Toch weet de
regisseur het heroische slotgevecht naar het platte toe te trekken: het wordt
hier tot een dierentemmersoptreden, met Aap als dompteur, die de Knekelgeest
en haar trawanten onder penetrant Allez Hop-geroep door hoepeltjes laat
springen.
Zo wordt de legende gereduceerd tot een 'verhaaltje', en dat is jammer. Maar
verder sluit het concept als een bus, en binnen dat kader betoont Richter
zich een vindingrijk theaterman. Er valt veel te zien en veel te lachen in
deze voorstelling, die daardoor, meer nog dan de gestileerde
Uraufführung van 1980, speciaal voor kinderen heel aanlokkelijk is.
Bovendien heeft Schats compositie niets van zijn glans verloren. De muziek is
transparant en toegankelijk, geschreven in een hoogstpersoonlijk idioom, met
een vleugje chinoiserie. Alle personages (en ook de vermommingen van de
Knekelgeest) worden gekarakteriseerd door een eigen melodiebouw en
instrumentale kleur.
Het twaalfkoppige orkestje, voor deze gelegenheid bijeengebracht onder de
noemer van Ensemble Beestenboel en aangevoerd door Vincent de Kort, doet de
muziek alle eer aan, al zouden de snelle passages nog wat accurater kunnen.
En de vijf zangers zitten zowel vocaal als fysiek voortreffelijk in hun rol.
Alleen Gary Boyce (Hsuan-Tsang) komt er zwakjes uit: dat ligt ook aan Schat,
wiens besluit deze rol in de mond van een countertenor te leggen risico's met
zich meebrengt.
De verstaanbaarheid is matig, maar de muziek en de handeling zijn zo beeldend
dat dit niet hindert. Anders ligt dat in het voorprogramma, een scenische
versie van Schats liederencyclus Kind en Kraai, op teksten van Harry Mulisch.
Sopraan Judith Vindevogel, uitgedost als een overmatig parmant jongetje, en
pianiste Mireille Heijltjes leveren weliswaar een eminente uitvoering.
Richters kennelijk lichtvoetig bedoelde toneelbeeld voegt daaraan weinig of
niets toe. Deze liederen komen werkelijk beter tot hun recht in een
concertuitvoering, al was het alleen maar omdat je dan desgewenst even op je
tekstblaadje kunt spieken.
© Frits van der Waa 2006