de Volkskrant van 25-04-1997, Pagina 12, Kunst, recensie
Pianist Grotenhuis maakt Brahmstrio's tot een waar feest
Brahms en Ligeti door Sepp Grotenhuis, Tomoko Mukaiyama en musici van
het Residentie Orkest. Nieuwe Kerk, Den Haag, 23 april.
Den Haag heeft er sinds vier weken een Kleine Zaal bij waarvoor bij
uitzondering eens niet gesloopt, geheid of gemetseld heeft moeten worden. Wel
is er driftig gerekend en gemeten aan de twee grote, golvende glazen schermen
waarmee de Nieuwe Kerk is herschapen tot een ideale ruimte voor
kamermuziekconcerten. Het is een knap staaltje binnenshuisarchitectuur: de
ruimte is in visueel opzicht vrijwel onverlet gebleven - alleen het zicht op
het orgel is enigszins aangetast - terwijl de voorheen van galm doordrenkte
ambiance is veranderd in een intieme, geenszins benepen akoestiek.
Daar brachten drie trio's, gevormd door leden van het Residentie Orkest, een
muzikale triptiek tot klinken die bestond uit het Hoorntrio van György
Ligeti, geflankeerd door twee werken van Brahms. Dit in het kader van het
Haagse Brahmsfestival. Ligeti's in 1984 gecomponeerde werk is de vrucht van
een diepgaande herbezinning op zijn eigen werk, een compositorische crisis
waar Brahms hem weer uit heeft geholpen. Desondanks heeft dit hoorntrio,
behalve de bezetting en de vierdelige opbouw, weinig gemeen met het trio dat
Brahms in 1865 componeerde. Misschien is het idee om de delen door middel van
thematische verwantschappen met elkaar te verbinden ook ontleend aan Brahms,
maar die was daarmee geenszins de eerste.
Ligeti's Hoorntrio is niet zo'n sterk stuk. Vooral de hoekdelen, waarin
Ligeti voor hem nieuwe stijlmiddelen inzet, zijn nogal bleekneuzig. De
uitgespaarde dunne lijnen die het hele eerste deel en een gedeelte van het
vierde deel domineren stellen de capaciteiten van de violist en de hoornist
dermate zwaar op de proef dat soepel musiceren vrijwel uitgesloten is, temeer
daar de voorgeschreven demper de klank van de viool vrijwel verstikt. Janet
Krause en Jasper de Waal gingen hun partijen niettemin daadkrachtig te lijf.
In de beide middendelen worden de lange lijnen geschraagd door een sterk,
motorisch idioom met ratelende ostinati en bijtende akkoorden van het type
dat Ligeti ook hanteerde in zijn klavecimbelcompositie Hungarian Rock. Tomoko
Mukaiyama demonstreerde hier andermaal haar fabelachtige pianistische gaven,
waarmee ze zelfs de hoekdelen nog een spoor van uitdrukkingskracht wist te
verlenen.
Ook in de beide Brahmstrio's kwam het welslagen van de uitvoering allereerst
voor rekening van de pianist, Sepp Grotenhuis. Het was een feest om te horen
hoe hij de massa's noten die Brahms vooral in het Hoorntrio optast
modelleerde, ze reduceerde tot een discours waarin voor- en achtergrond
disreet uit elkaar gehouden waren en er tegelijkertijd in slaagde zijn beide
medespelers alle ruimte te laten. In het Klarinettrio sprong daardoor, meer
nog dan het aandeel van Ab Vos, het eloquente cellospel van Gregor Horsch in
het oor - soms zelfs iets te prominent. In het Hoorntrio daarentegen kwamen
hoornist Herman Jeurissen en violist Jaring Walta tot een vanzelfsprekende
balans, die zowel stoelde op de voortreffelijke verstandhouding met
Grotenhuis als op de kwaliteiten van de 'nieuwe' concertzaal.
© Frits van der Waa 2006