de Volkskrant van 24-05-1997, Pagina 55, MEDIA, voorbeschouwing
Opwindende registratie van ernstige muziek
Het oog als oor. Maandag, Nederland 3, 21.29 uur.
Televisieregistraties van zogenaamde 'ernstige' muziek zijn zelden
opwindend. Dikwijls zie je in gedachten de regisseur meelezen in de
partituur. Komt er een trompetsolo aan? Gauw een camera op de trompet. Een
stil stukje? Dan maar een close-up van de dirigent. Deze benadering mag
getuigen van respect voor de muziek, maar komt neer op 'Mickey-Mousing': dat
wat je hoort is een voortdurende onderstreping van dat wat je ziet.
Het kan anders. Dat is vanaf maandag te zien in Het oog als oor, een serie
van vijf muziekprogramma's, vormgegeven door Jaap Drupsteen.
Drupsteen is vooral bekend door zijn revolutionaire VPRO-leads uit de jaren
zeventig en als ontwerper van de nieuwe briefjes van 25, 100 en 1000 gulden.
Maar zijn grote liefde is de muziek.
Hoe verschillend elke aflevering van Het oog als oor ook is,
één ding hebben ze gemeen: ze stimuleren de kijker op alle
aspecten van de muziek te letten. Dat betekent dat het beeld dikwijls die
elementen naar voren haalt die anders op de achtergrond blijven. In de eerste
aflevering, het Concert voor piano en blaasinstrumenten van Igor Stravinsky,
komen de handen van pianist Peter Donohoe nauwelijks in beeld. Die piano hoor
je toch wel. Het is juist de tegenstroom van het ensemblespel die Drupsteen
benadrukt, in wisselende beeldcomposities.
Omgekeerd is in het tweede programma, een uitvoering van Steve Martlands
Danceworks door Orkest De Volharding, het van bovenaf gefilmde
pianotoetsenbord voortdurend zichtbaar als een horizontale of verticale balk.
Het is de constante basis, waaromheen zich close-ups van de zwoegende blazers
in spectaculaire collages en montages aaneenrijgen.
Het oog als oor is een triomf van de techniek, maar ook een triomf over de
techniek. Drupsteen heeft de veellagige beelden achter zijn bureau gemonteerd
en bewerkt, met behulp van een door hemzelf samengesteld computersysteem. Het
proces van bewerkingen was dermate gecompliceerd dat elke minuut de computer
24 uur rekenwerk kostte.
Des te wonderbaarlijker is het dat Drupsteen zich niet heeft laten verleiden
tot effectbejag. De effecten die hij gebruikt, staan altijd volledig in
dienst van de muziek, of van de strenge visuele stilering die ook weer nauw
afgestemd is op de muziek. Zo zijn de beelden van de Ebony Band onderworpen
aan een soort van digitale solarisatie. Dat leidt tot een wonderlijk
nostalgische, art deco-achtige aanblik, die volmaakt in overeenstemming is
met de vooroorlogse, op jazz geïnspireerde muziek van Erwin Schulhoff.
Weer totaal anders, maar even subtiel zijn de koele, verwaasde tinten vol
tegenlicht in het vierde deel, een uitvoering van Mauricio Kagels Norden door
het Schönberg Ensemble.
De laatste visualisatie, van Peter Schats Entelechie, is sober: alle
muzikanten zijn samengebracht in een onveranderlijk totaalbeeld, waarin
telkens weer andere kleuren opgloeien. Ook hier voegt Drupsteen, door de
dynamiek van het samenspel zichtbaar te maken, een visueel contrapunt toe dat
nieuw licht werpt op de muziek.
© Frits van der Waa 2006