de Volkskrant van 28-10-1997, Pagina 12, Kunst, recensie
Bruckner en Boulez verrassend harmonieus
Mozart en Bruckner, door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v.
Hans Vonk. 24 oktober, De Doelen, Rotterdam.
Boulez en Bruckner, door het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Alexander
Liebreich. 25 oktober, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 30/12, 20.02 uur.
Als het heden ten dage over Bruckner gaat is de wijze waarop zijn muziek
wordt geprogrammeerd bijna nog interessanter dan de manier waarop ze wordt
uitgevoerd. Het Concertgebouworkest experimenteerde het afgelopen seizoen met
combinaties als Bruckner en Schönberg, Bruckner en Stravinsky, of
Bruckner en Bartók. De bedenkers van de Matinee-concerten gingen een
flinke stap verder, Bruckners Vijfde werd vooraf gegaan door twee werken van
Pierre Boulez. En dan niet eens orkestwerken, maar stukken waarin niet meer
dan één muzikant op het podium staat - al komt er ook een
contingent computers, luidsprekers en technici aan te pas.
Bruckner en Boulez: een curieuze maar toch harmonieuze combinatie, met meer
overeenkomsten dan men op het eerste gezicht zou denken. Afgezien van het
feit dat beiden onverbeterlijke verbeteraars zijn van hun eigen werk, zijn
het twee componisten die streven naar muziek die een ruimtelijke illusie
teweegbrengt. Beiden doen dat door het grootschalige tegenover het
kleinschalige te zetten.
Daarmee houdt de overeenkomst op, want waar Bruckner in zijn Vijfde massale
orkestontladingen en kamermuzikale secties achter elkaar zet, en dus
tijd-contrasten aanbrengt, omringt Boulez de eenling-muzikant met vele
luidsprekers en schept zo juist ruimte-contrasten. Het is of hij zijn
solisten in een grote gecomputeriseerde grot zet die hun spel op wonderlijke
wijze transformeert en weerkaatst.
In het geval van Dialogue de l'ombre double (1982-85) stelt dat allemaal nog
niet zo veel voor en zijn die computers inderdaad weinig meer dan een prijzig
soort galmkast. Een mooi stuk is het wel, mede dankzij het fabuleuze spel van
klarinettist Alain Damiens. De beurtzang met de door hemzelf ingespeelde
'refreinen' is effectief.
In het dit jaar voltooide Anthèmes 2 echter ontgint Boulez de
mogelijkheden van zijn dure speeltjes ten volle. De computer is hier een meer
dan volwaardige partner van violiste Hae-Sun Kang. Hij heeft een eigen
'partituur', maar vult die in met klanken die hij als het ware aftapt van de
solo-partij, en in een tijdsbestek van nanoseconden vermenigvuldigt,
transponeert, transformeert en door de ruimte uitstrooit. Het is muzikale
science-fiction van de hoogste orde.
Nu moet Bruckners Vijfde Symfonie ruim honderd jaar geleden ook als
buitengewoon avantgardistische muziek beschouwd zijn. Vooral het eerste deel,
dat zich aanvankelijk voordoet als een willekeurige aaneenrijging van losse
gedachten, die in tweede instantie toch nauw samenhangen, is als constructie
zijn tijd vooruit. Maar ook het Adagio, waarin twee maatsoorten tegelijk
optreden, en het tussen twee tempi laverende Scherzo hebben ook nu nog iets
tegendraads, anders dan de uit zijn krachten gegroeide fuga waarmee het werk
besluit.
Toevalligerwijze klonk het werk dit weekeinde ook bij het Rotterdams
Philharmonisch, in de beproefde maar weining verrassende combinatie met een
pianoconcert van Mozart. Hans Vonk leidde het orkest met vaste hand over het
muzikale traject van vijf kwartier gaans. Vooral in de schitterende
ambiguïteit die hij in dat bewuste Adagio handhaafde, toonde hij zich
een oude Bruckner-rot. De gewoonlijk zo riante kopersectie had ditmaal iets
stroefs.
Die andere oude rot, Edo de Waart, was geveld door de griep, zodat het Radio
Filharmonisch Orkest werd aangevoerd door zijn sinds twee maanden aangestelde
assistent-dirigent, de 29-jarige Alexander Liebreich. Het was bepaald
verrassend met hoeveel gezag en zelfverzekerdheid hij een Vijfde Bruckner uit
het orkest opdiepte die het niveau van de Rotterdamse uitvoering nauwelijks
ontliep. De Waart kan in alle rust uitzieken: zijn orkest is in goede handen.
© Frits van der Waa 2006