Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 07-11-1997, Pagina 27, Kunst, recensie

PLATEN: KLASSIEK

Vainberg kan rekenen op een zegetocht

Mieczyslaw Vainberg: Strijkkwartetten no. 1, 10 en 17, door het Gothenburg Quartet. Olympia OCD 628.

Een geheimtip voor strijkkwartetliefhebbers: onthoud de naam van Mieczyslaw Vainberg (1919-1996), van geboorte een Joodse Pool, die in 1939 naar Rusland vluchtte, daar zijn opleiding voltooide en goed bevriend raakte met zijn collega Dmitri Sjostakovitsj. De twee componisten hadden grote bewondering voor elkaars werk en er is dan ook hoorbaar sprake van wederzijdse invloed.

De cd met drie strijkkwartetten, vertolkt door het Gothenburg Quartet, is de elfde aflevering in de serie die Olympia aan Vainbergs werk wijdt. Er zullen er nog wel meer volgen, want Vainberg was een vruchtbaar componist met een opuslijst van tegen de 150 werken, waaronder zeventien strijkkwartetten. Als die allemaal zo de moeite waard zijn als de nummers 1, 10 en 17 zou Vainbergs muziek best eens een zegetocht te wachten kunnen staan, vergelijkbaar met wat er de afgelopen jaren met die van Sjostakovitsj gebeurd is.

De drie strijkkwartetten omspannen Vainbergs hele loopbaan en zijn dus nogal verschillend van stijl en karakter. Het eerste is het stoutmoedigste. Het draagt het merkwaardige opusnummer 2/141 en heeft een raadselachtige ontstaansgeschiedenis. Vainberg schreef dit kwartet in Warschau op 18-jarige leeftijd, maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat hij bij zijn vlucht in 1939 de partituur heeft weten mee te nemen. De vraag rijst daarmee of het hier om een gereviseerd jeugdwerk gaat, dan wel om een door de 66-jarige componist uit het hoofd vervaardigde reconstructie. Hoe het ook zij, het is een schitterend stuk, met een zo veelvoudige verstrengeling van melodieën, dat je dikwijls meent twee stukken door elkaar te horen. Het idioom is gewaagd en zit vol dissonanten, maar is zeker niet atonaal.

De stijl van de twee latere kwartetten ligt, zoals gezegd, in de buurt van die van Sjostakovitsj, maar heeft toch een heel eigen signatuur. Ze is beduidend lyrischer en uitbundiger. Vainberg exploiteert het medium strijkkwartet op uiterst geraffineerde en virtuoze wijze. Zijn ideeën zijn pregnant, de uitwerking avontuurlijk maar logisch, en de harmonische spanning is zo goed gedoseerd dat zelfs de schrijnendste dissonanten een dwingende vanzelfsprekendheid hebben. Het is, kortom, eersterangs kamermuziek, en de uitvoering van het Gothenburg Quartet is eveneens van een zeldzame kwaliteit. De opname is gemaakt in een kerk, en wekt de indruk dat de technici per onderdeel met de factor 'ruimtelijkheid' hebben zitten stoeien, wat niet altijd even gunstig uitpakt.

Peteris Vasks: Symphonie 'Stimmen'; Musica Dolorosa; Lauda; Cantabile, door I Fiamminghi o.l.v. Rudolf Werthen. Telarc CD 80457.

Het stevig aan de weg timmerende orkest I Fiamminghi legt als het om eigentijdse muziek gaat een duidelijke voorkeur aan de dag voor neo-mystici als Arvo Pärt, Henryk Gorécki en John Tavener. Ook het werk van de Letse componist Peteris Vasks, waaraan het orkest nu een cd heeft gewijd, valt in die categorie onder te brengen. Het mystieke tintje berust in dit geval echter niet op religieuze, maar op nationalistische gevoelens. Vasks (1946) ziet het als zijn opdracht een door en door Letse muziek te schrijven die het tragische lot enhet onafhankelijkheidsstreven van zijn zo lang onder vreemde overheersing gebukte volk verklankt.

In mijn oren klinkt deze muziek eerder flets dan Lets, maar liefhebbers van Gorécki en dezulken zullen daar ongetwijfeld anders over oordelen. De traag voortstromende, sterk grondtonige, hier en daar met hedendaagse effecten gekruide strijkerstexturen liggen prettig in het gehoor en zijn heel evocatief, zodat het vermoedelijk niet lang zal duren voor we het werk van Vasks als achtergrondmuziek in tv-documentaires zullen tegenkomen. De Vlamingen spelen prachtig en de opname is geheel in orde.

The Gardener's Imaginary Music: Les Chants de Nectaire van Charles Koechlin, door Leendert de Jonge. Quadrivium Q 970202.

Zoekers naar ware, want diepgaande verstilling kunnen hun hart ophalen bij het late werk van Charles Koechlin (1967-1950). Diens in 1944 gecomponeerde cyclus Les Chants de Nectaire bestaat uit zesennegentig 'monodieën' voor fluit solo en duurt ruim vier uur. Fluitist Leendert de Jonge gaf twee jaar geleden de eerste integrale uitvoering van deze introverte, maar wonderlijk subtiele en expressieve muziek. Als kroon op een jarenlange onderneming is zijn vertolking nu ook op cd verschenen. De complete cyclus beslaat een set van vijf cd's (alleen op bestelling leverbaar via e-mail 100115.2364@compuserve.com), maar voor fijnproevers met een normaal uithoudingsvermogen wordt daarnaast onder de titel The Gardener's Imaginary Music een selectie van zestien melodieën op de markt gebracht. Deze bloemlezing maakt niet alleen hoorbaar hoe De Jonge, gesteund door een smetteloze techniek, zich volstrekt vereenzelvigt met de geest van de muziek, maar tevens dat het hier gaat om een van de meest hoogstaande werken uit de literatuur voor fluit solo.


© Frits van der Waa 2006