de Volkskrant van 09-12-1997, Pagina 12, Kunst, recensie
Dialoog waarin het ongerijmde plotseling rijmt
Hong, van Guus Janssen en Friso Haverkamp, door het Hong Orkest
o.l.v. Lucas Vis. 6 december, Felix Meritis, Amsterdam. Herhaling: Groningen
(11/12), Den Haag (12/12), en Utrecht (13/12).
Friso Haverkamp heeft iets met profeten. Ruim drie jaar terug zette hij samen
met componist Guus Janssen een dolgedraaide Noach op de planken. Nu heeft het
duo een nieuwe opera in de maak, getiteld Hier°, waarin de waandenkbeelden
van Hong Xiuquan, een Chinese reli-rebellenleider uit de vorige eeuw, een
belangrijke rol spelen.
Vandaar dat Janssen naar China is getogen en daar een aantal zangeressen en
musici van de Dalian Beijing Opera Troupe heeft uitgenodigd deel te nemen aan
zijn nieuwe project. Net als bij Noach gaat het hier om een zonderling
amalgaam van geschreven en geïmproviseerde noten.
Janssen heeft dan ook de verstandige gewoonte om delen van het werk 'uit te
proberen' in concertante voorpremières. Afgaande op de 'Chinese scènes' die deze week op een aantal podia
worden uitgevoerd onder de titel Hong, belooft Hier° een minstens even
stimulerend en origineel werk te worden als Noach.
Waar Hong nou precies over gaat zou ik niet kunnen zeggen. Haverkamp is een
virtuoos taalkunstenaar met vrijwel onnavolgbare hersenkronkels, die er niet
voor terugdeinst om Nanking, Amsterdam en Jeruzalem tot één
imaginaire ruimte versmelten waar de Gouden Bocht in de Herengracht tot
Klaagmuur bevorderd is. Maar zijn litanie-achtige teksten zijn met hun scherpgesneden, dikwijls
strofische structuur het ideale vervoermiddel voor Janssens muziek.
De sterren van Hong, dat zaterdag zijn eerste uitvoering beleefde in Felix
Meritis, zijn uiteraard de Chinese muzikanten, met voorop het sopranentrio,
dat in schitterend sirenegekerm Hong Xiuquans versie van de Heilige
Drie-Eenheid vertegenwoordigt. Maar het aandeel van de dizi, de pipa, de jingerhu en de gu (fluit, luit,
viool en slagwerk) is nauwelijks minder fascinerend. Het weerwerk van
Nederlandse zijde laat evenmin te wensen over. Vooral het afgetakelde
harmonium van Cor Fuhler en het uit het lood geslagen slagwerk van Johan
Faber blijken wonderwel aan te sluiten bij het Chinese instrumentarium. Janssen zelf zit achter de piano als een spin in het web van zijn ensemble,
waaraan voor deze gelegenheid een koor, een coloratuursopraan, een bariton,
een spreekstem en een dirigent (Lucas Vis) zijn toegevoegd.
Het meest verbazende is Janssens vermogen om met deze compleet verschillende
musici, zonder hun eigen wijze van musiceren geweld aan te doen, iets tot
stand te brengen dat weliswaar veel kracht ontleent aan contrast en
afwisseling, maar toch niets van een lappendeken heeft. Flonkerende, Debussyaanse klanksluiers - een knipoogje naar de
chinoiserieën van een eeuw geleden - begeleiden de entree van de drie
sopranen. Die zingen Haverkamps teksten in hun moerstaal, wat uiteraard de bedoeling
is. De noten waarmee Janssen hun bedacht heeft komen uit de typisch Chinese
pentatonische (vijftonige) toonladder, maar hij plooit hun partijen om elkaar
als in een canon. En hij weet Oost en West zowaar naar elkaar toe te buigen.
De pipa-speler draagt zijn steentje bij aan een Jansseniaanse schrootmuziek,
en een van de sopranen breekt op een gegeven moment zelfs uit in een
onvervalste rap. Tegelijkertijd waait er van alles voorbij: In een blauwgeruite kiel,
combo-jazz vol blue notes, flamboyante melisma's van sopraan Monique
Krüs, schroeiende koper-akkoorden, verenigd tot een veelstemmige
dialoog, waarin het ongerijmde plotseling blijkt te kunnen rijmen. Zelfs zonder enscenering is Hong al muziektheater van de bovenste plank.
© Frits van der Waa 2006