de Volkskrant van 27-12-1997, Pagina 9, Kunst, recensie
Chailly bundelt grote jubelzang op het woord Amen
Stabat Mater van Rossini, door het Koninklijk Concertgebouworkest,
Groot Omroepkoor en solisten o.l.v. Riccardo Chailly. 25 december,
Concertgebouw, Amsterdam.
Het blijft een wat merkwaardige beslissing om de geboorte van de Heiland te
vieren met Rossini's Stabat Mater, muziek die het rouwproces om diens dood
bezingt, maar Riccardo Chailly heeft wel wonderlijker werk gedirigeerd in de
jaarlijkse Kerstmatinee. Ooit koos hij voor Orffs Carmina Burana, misschien om te benadrukken dat
Kerstmis een erg werelds feest is geworden, misschien ook vanuit de
overtuiging dat het Latijn per definitie een sacrale taal is. Ditmaal ging
het blijkbaar om de boodschap dat geboorte en dood één zijn, en
dat is tenminste een duidelijke visie.
Natuurlijk kan men zich afvragen of de Kerstmatinee niet al sinds lang haar
stichtende betekenis heeft verloren en is uitgegroeid tot een medium dat
slechts de loftrompet steekt van het Koninklijk Concertgebouworkest, de heer
Chailly, de kijkcijfers en de Mammon. Hoe het ook zij, de gloedvolle wijze
waarop Rossini's Goede-Vrijdag-compositie gestalte kreeg, maakte duidelijk
dat voor het KCO die ene Meesteres, de Muziek zelf, boven alles verheven is.
Het Stabat Mater van Rossini is een indrukwekkend, maar toch ietwat
merkwaardig stuk. Aan de oprechtheid van hierin tot uiting gebrachte
geloofsbeleving valt niet te twijfelen, maar dat neemt niet weg dat temidden
van zulke rijkgeschakeerde aandoeningen als devotie, opstandigheid, angst en
droefenis bij tijd en wijle opeens de beentjes van hoepla gaan. De componist
van de Barbier van Sevilla was nu eenmaal een zonnige natuur, wat maakt dat
zelfs in dit tragische werk een zekere bonhomie doorschemert.
Gelukkig behandelde Chailly dergelijke passages met gepaste terughoudendheid,
al liet hij zich elders de kans niet ontgaan de theatrale aspecten van het
werk het volle pond te geven. Het fijne raderwerk in het sopranenduet Quis
est homo, de dreigende koperstoten die in het Inflammatus de visioenen van de
Dag des Oordeels onderstrepen, de veelbetekenende momenten dat de muziek tot
niets verstomt - alles kreeg zijn plaats in een muzikale spanningsboog die
alleen in het voorlaatste deel kortstondig verslapte. Maar dat lag aan de
vier solisten, die, zonder orkestbegeleiding en weerstreefd door elkanders
vibrato, niet in staat bleken de moeilijke modulaties het hoofd te bieden.
Overigens viel op de kwaliteiten van de zangers weinig af te dingen. Met name
de beide sopranen, Barbara Frittoli en Sonia Ganassi, blonken uit met hun
jonge, warme stemmen, die bovendien in de duetten tot een uitermate
expressieve versmelting kwamen. Het aandeel van tenor Giuseppe Sabbatini en
bas Michele Pertusi was, zij het wat minder opvallend, eveneens
prijzenswaardig.
Maar minstens zo loffelijk waren de prestaties van het Groot Omroepkoor, dat
de schitterend homogene koorklank die het zich in de loop der jaren heeft
verworven blijkbaar nog altijd verder weet uit te diepen. En uiteindelijk was
het toch Chailly die al deze krachten op overtuigende wijze wist te bundelen
en in het slotdeel het verschil in betekenis tussen opera en kerkmuziek, of
tussen Kerst en Pasen, deed opgaan in één overweldigende
jubelzang op het woord Amen.
© Frits van der Waa 2006