de Volkskrant van 26-01-1998, Pagina 9, Kunst, recensie
In Ahoy' krijgt Aida eindelijk alle ruimte
Aida, van Giuseppe Verdi, door Opera in Ahoy', o.l.v. Petrika Ionesco
en Roberto Paternostro. 23 januari, Ahoy'-hal, Rotterdam. Herhaling: 30/1,
31/1 en 1/2; Arnhem: 23/5.
Driehonderd meter per seconde lijkt aardig snel, maar in de praktijk kan het
toch tegenvallen. Als er twee groepen muzikanten aan weerszijden van een
grote hal staan, bijvoorbeeld Ahoy' in Rotterdam, dan doet het geluid er al
gauw een derde seconde over om van de ene kant naar de andere over te steken.
Dus ook al spelen de musici spatgelijk, ze zullen elkaar altijd te laat
horen.
Des te bewonderenswaardiger zijn de prestaties van de zangers, het koor, de
musici en bovenal de geluidstechnici die het klinkende gedeelte van Aida, de
zesde grootschalige productie van Opera in Ahoy' voor hun rekening nemen.
Niet alleen raken de verschillende partijen slechts in enkele extreme
gevallen uit de pas, maar de kwaliteit van het geluid is over de hele linie
verbluffend goed.
Sterker nog: met behulp van vernuftige computerbewerkingen worden de
solopartijen zo door de luidsprekers geleid dat het geluid van het punt lijkt
te komen waar de zanger zich bevindt. Helemaal naturel wordt het natuurlijk
niet, en de Württembergische Philharmonie Reutlingen, het vaste orkest
van Opera in Ahoy', kwam tijdens de première van afgelopen vrijdag nog
wat zwakjes door, maar de muziek klonk in elk geval zo dat er werkelijk van
genoten kon worden.
En ook in overige opzichten is deze Aida alleszins genietbaar. De immense
speelvloer is herschapen in een levensechte locatie aan de oever van de Nijl.
Aan de ene kant bouwt men een sfinx, aan de andere kant doet men de was
temidden van papyrusriet.
Maar in de loop van de eerste twee bedrijven wijken deze domestieke
tafereeltjes voor de regimenten van de farao, compleet met strijdwagens,
draagstoelen en Egyptische aerobics. Dat is het mooie van Ahoy': anders dan
op een doorsnee operatoneel is hier werkelijk de ruimte voor de grootschalige
effecten die Verdi in zijn muziek suggereert.
Het siert de Roemeense regisseur Petrika Ionesco dat hij het massale niet te
zwaar heeft aangezet. Hoewel de troepenbewegingen uiteraard zorgvuldig zijn
gechoreografeerd, hebben zelfs de plechtstatige ceremoniëlen een soort
van natuurlijke losheid.
Maar het gaat hier om meer dan smaakvol gedoseerd spektakel. Naarmate de
intrige zich ontvouwt verdwijnen de menigtes meer en meer naar de achtergrond
ten gunste van scènes met een intiem karakter, waarin de
hoofdrolspelers hun conflicten en emoties vocaal uitmeten. Bij de concertante
voor-première, vorig jaar september, waren dat de indringendste delen.
Hier moeten ze het enigszins afleggen tegen het grote vuurwerk, mede door dat
iets te bleke orkest - al houd je soms ook je adem in bij die heel ijle,
verre strijkers en hobo's.
Zoals in vrijwel alle opera's is er sprake van een onverkwikkelijke
driehoeksrelatie: de Egyptische veldheer Radamès en de Ethiopische
slavin Aida (behartigenswaardig gezongen door Maurizio Frusoni en Olga Romanko)
hebben een vrijwel onmogelijke liefde voor elkaar opgevat, die nog wordt
bemoeilijkt doordat Amneris, de dochter van de Farao, ook een oogje op
Radamès heeft.
Slechteriken zijn altijd al leuker dan nobele zielen, maar de rol van
Amneris, de versmade vrouw, krijgt door toedoen van de Poolse sopraan
Stefania Toczyska nog extra overtuigingskracht. Ze weet de mengeling van
oprechte liefde en hoogmoedige krengerigheid niet alleen vocaal, maar ook
fysiek tot uitdrukking te brengen, wat haar tot een vlammende verschijning
maakt tussen de andere zingende poppetjes-in-de-verte, die, met uitzondering
van Claudio Otelli (Aida's vader Amonasro), betrekkelijk vlak acteren.
Het verhaal loopt niet goed af. Radamès wordt wegens landverraad ter
dood veroordeeld. Maar Aida verstopt zich in de crypte waarin hij levend
begraven zal worden, en samen gaan ze zingend de dood tegemoet terwijl
Amneris weeklaagt om haar verloren geliefde. In die laatste taferelen slaagt
Ionesco erin het enorme speelvlak door simpele, maar doeltreffende
bewegingslijnen als het ware samen te trekken, tot alle aandacht zich
concentreert op de twee geliefden, en uiteindelijk op die ene, steeds kleiner
wordende opening waaruit hun stemmen opklinken. Zo bezien is de
grootschaligheid van de voorstelling geen doel op zich, maar een knap
gehanteerd middel om de reikwijdte en de contrasten van Verdi's muziek in
scenisch opzicht te evenaren.
© Frits van der Waa 2006