Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 07-03-1998, Pagina 11, Kunst, recensie

Gardiner zo subtiel als een standwerker

Sibelius en Holst, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. John Eliot Gardiner. Concertgebouw, Amsterdam, 4 maart. Herhaling: 8 maart. Radio 4: 8/3, 14.15 uur.

De gevierde Engelse dirigent John Eliot Gardiner is van alle markten thuis. Zijn faam stoelt vooral op zijn uitvoeringen van barok- en klassieke muziek, maar voor moderner werk draait hij zijn hand evenmin om. Zo staat hij deze week voor het Koninklijk Concertgebouworkest in een programma dat op de keper beschouwd geheel bestaat uit vroeg-twintigste-eeuwse muziek.

Dat klinkt avontuurlijker dan het is, want Sibelius' Vioolconcert uit 1903/'05 wortelt in alle opzichten in de negentiende eeuw. En de suite The planets van Gustav Holst draagt dan wel onmiskenbaar de sporen van de muzikale beeldenstorm die tussen 1910 en 1920 wereldwijd de kop opstak, maar is toch in de eerste plaats een tophit met een pakkend onderwerp.

Aangezien de hoofdrolspeelster in Sibelius, violiste Viktoria Mullova, niet alleen in technisch maar ook in mentaal opzicht boven de noten pleegt te staan was het succes van dit programma bij voorbaat verzekerd. Maar alle ovaties ten spijt leidde de veelbelovende mix van ingrediënten - bij het eerste concert althans - niet tot de gehoopte chemische reactie.

Mullova klonk als Mullova, maar haar perfecte spel werd veeleer gekenmerkt door een gladgestreken intensiteit dan door ware diepgang. En het Koninklijk Concertgebouworkest klonk beduidend minder koninklijk dan we gewend zijn.

Dat had alles te maken met de benadering van Gardiner, die zijn waren aanprees met de subtiliteit van een standwerker en van wie geen enkele katalyserende werking uitging. Krachtpatserij en boekhoudkundige precisie wonnen het van schoonheid en raffinement, en dat leverde iets op dat beangstigend steriel klonk.

Het is dat Holsts planetensuite, ondanks een zeker gebrek aan diepgang een bijzonder aardig stuk muziek, goed bestand is tegen een dergelijke behandeling. Holst doorkruist het zonnestelsel in zeven op astrologische leest geschoeide karakterstukken, waarin bespiegeling en uitbundigheid elkaar op aangename wijze afwisselen.

De kracht van het werk schuilt in een (voor 1916) frisse kijk op de relaties tussen tonen en in een aantal pittige, sterk in het gehoor klevende melodieën, en dat zijn zaken die ook in de houwdegen-achtige interpretatie van Gardiner overeind blijven.

Er valt zelfs wel wat te zeggen voor zo'n onsentimentele benadering. Met name aan het slot, waar de reis na de laatste planeet, Neptunus (Pluto was nog niet ontdekt), verder de galaxis in voert, op het broze geluid van wegstervende vrouwenstemmen, dringt zich één ding onontkoombaar op: het is kil in het heelal, ijzig kil.


© Frits van der Waa 2006